ECLI:NL:RBMNE:2020:4810
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering. Eiser, die op 18 juli 2019 een aanvraag indiende, kreeg te horen dat hij geen recht had op de uitkering omdat hij arbeidsvermogen zou hebben. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 20 december 2019. Eiser heeft beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 8 september 2020, waar hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A. Dincç. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder, werd vertegenwoordigd door mr. F.A.M. Delfgaauw.
De rechtbank overwoog dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid gebaseerd kan zijn op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser voerde aan dat hij geen arbeidsvermogen had, onderbouwd door een rapport van psycholoog Z. Hartog. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen van Hartog had erkend en dat er geen reden was om aan de medische beoordeling te twijfelen. Eiser had weliswaar een disharmonisch profiel, maar dit leidde niet tot de conclusie dat hij geen arbeidsmogelijkheden had.
Verder stelde eiser dat hij niet goed met gezag kon omgaan en dat hij zijn stages niet kon uitvoeren vanwege zijn lichamelijke en mentale gesteldheid. De rechtbank oordeelde dat de rapportage van Hartog niet aantoonde dat eiser geen basale werknemersvaardigheden had. De rechtbank concludeerde dat de medische en arbeidskundige beoordelingen van verweerder juist waren en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.