ECLI:NL:RBMNE:2020:4810

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 455
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering. Eiser, die op 18 juli 2019 een aanvraag indiende, kreeg te horen dat hij geen recht had op de uitkering omdat hij arbeidsvermogen zou hebben. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 20 december 2019. Eiser heeft beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 8 september 2020, waar hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A. Dincç. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder, werd vertegenwoordigd door mr. F.A.M. Delfgaauw.

De rechtbank overwoog dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid gebaseerd kan zijn op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser voerde aan dat hij geen arbeidsvermogen had, onderbouwd door een rapport van psycholoog Z. Hartog. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen van Hartog had erkend en dat er geen reden was om aan de medische beoordeling te twijfelen. Eiser had weliswaar een disharmonisch profiel, maar dit leidde niet tot de conclusie dat hij geen arbeidsmogelijkheden had.

Verder stelde eiser dat hij niet goed met gezag kon omgaan en dat hij zijn stages niet kon uitvoeren vanwege zijn lichamelijke en mentale gesteldheid. De rechtbank oordeelde dat de rapportage van Hartog niet aantoonde dat eiser geen basale werknemersvaardigheden had. De rechtbank concludeerde dat de medische en arbeidskundige beoordelingen van verweerder juist waren en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/455

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Dincç),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij geen uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: Wajong) krijgt omdat hij arbeidsvermogen heeft.
Bij besluit van 20 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2020. Eiser is niet op de zitting verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn [A] (de vader van eiser) en [B] (begeleider van eiser) op de zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiser is op [2019] 18 jaar geworden. Hij heeft op 20 april 2019 een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen bij verweerder ingediend. Vervolgens heeft verweerder het primaire en het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser arbeidsvermogen heeft. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Beoordelingskader
4. Op grond van de artikelen 1a:1 en 1a:2 van de Wajong kan een recht op een
Wajong-uitkering ontstaan als een betrokkene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Artikel 1a, eerste lid, Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten bepaalt dat iemand ‘geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft’ indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
Beoordeling van het arbeidsvermogen
5. Eiser voert aan dat hij geen arbeidsvermogen heeft. Hij heeft daartoe een rapportage van psycholoog Z. Hartog (Hartog), werkzaam bij Renqli, van 25 juli 2020 ingebracht.
Disharmonisch profiel
6.1.
Gemachtigde van eiser heeft op de zitting toegelicht dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiser blijkt uit het rapport van psycholoog Hartog. Hartog heeft hierin gerapporteerd dat er een significant verschil is tussen de perfomale score en de verbale score en dat dit leidt tot een disharmonisch profiel.
6.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn conclusie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit disharmonische profiel erkend en in zijn oordeel meegewogen door te overwegen dat eiser een lichte verstandelijke beperking heeft, waarbij hij performaal beter functioneert dan verbaal. Hij heeft hierdoor soms moeite met begrijpen en om zich goed uit te drukken. Hij kan praktische handelingen wel wat beter. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft dit een beperking voor intellectuele functies. Het rapport van Hartog verschilt daarom op dit punt niet van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het geeft daarom geen reden te twijfelen aan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Overigens is ook anderszins niet toegelicht waarom een dergelijk disharmonisch profiel bij eiser zou moeten leiden tot het oordeel dat hij geen arbeidsmogelijkheden heeft.
Omgaan met gezag
7.1.
Verder stelt eiser dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, omdat hij niet goed met gezag kan omgaan. Psycholoog Hartog heeft gerapporteerd dat eiser moeite heeft om afspraken met een werkgever na te komen en dat hij niet in staat is om onder gezag een relatie met een werkgever te onderhouden.
7.2.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. In de rapportage van Hartog staat namelijk vermeld dat eiser op het goed omgaan met gezag van bijvoorbeeld een werkgever het cijfer “2” scoort. Deze score betekent blijkens het rapport van Hartog dat hij deze vaardigheid (met veel hulp) wel uitvoert. Uit het rapport van Hartog kan dus niet worden afgeleid dat eiser niet over basale werknemersvaardigheden beschikt.
Stages
8.1.
Ten slotte voert eiser aan dat hij zijn vier stages niet kon uitvoeren vanwege zijn lichamelijk en mentale gesteldheid. Hieruit moet worden afgeleid dat hij geen arbeidsvermogen heeft.
8.2.
Uit het rapport van de primaire arbeidsdeskundige blijkt dat eiser vier keer van stageplek is veranderd. Bij de garage waar hij stage liep was er te veel rook en stof waardoor eiser meer gezondheidsklachten kreeg. Bij zijn stage bij de fietsenmaker was ook veel stof en was hij veel ziek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat het vanwege de klachten van de luchtwegen van belang is dat er zware beperkingen zijn ten aanzien van stof, rook, gassen, dampen en prikkelende stoffen. Eiser dient daarom in een schone omgeving te werken.
8.3.
Eiser stelt dat hij zijn stages niet goed kon uitvoeren. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat hij nergens zou kunnen werken. Bij het zoeken naar een geschikte werkplek is het dan wel belangrijk dat er rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. Zoals de arbeidsdeskundige terecht heeft overwogen was dat bij zijn stages niet het geval. De rechtbank volgt verweerder daarom in zijn standpunt dat eiser zou kunnen werken op een werkplek waar rekening wordt gehouden met de hiervoor genoemde fysieke omgevingseisen. De omstandigheid dat hij zijn stages niet goed heeft kunnen uitvoeren is daarom geen reden om aan te nemen dat eiser geen arbeidsvermogen heeft. Dat eiser is weggelopen van zijn stages, zoals zijn vader op de zitting heeft verklaard, levert ook geen grond op om aan te nemen dat eiser geen arbeidsvermogen heeft.
Conclusie
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische en arbeidskundige beoordeling onjuist zijn. De rechtbank kan de redeneringen van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen van verweerder goed volgen en ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het oordeel dat eiser over arbeidsvermogen beschikt. Verweerder heeft bij zijn beoordeling voldoende rekening gehouden met de beperkingen van eiser. De door eiser in beroep ingebrachte medische informatie levert geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden op en leidt daarom niet tot een ander oordeel. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020.
griffier rechter
de griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.