ECLI:NL:RBMNE:2020:4848

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
UTR 19/5051
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel betaalde bijstand en formele rechtskracht van intrekkingsbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. Zwiers, had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een bedrag van €3434,88 aan teveel betaalde bijstand over de periode van 16 oktober 2018 tot en met 7 januari 2019. Dit bedrag was teruggevorderd na de intrekking van haar bijstandsuitkering, die was gebaseerd op het feit dat een Mercedes op haar naam stond geregistreerd. Eiseres had eerder beroep ingesteld tegen de intrekking, maar dit was ongegrond verklaard, waardoor het besluit tot intrekking formele rechtskracht had gekregen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de terugvordering is gebaseerd op de eerder genomen beslissing tot intrekking van de bijstandsuitkering. Eiseres voerde aan dat er dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, omdat de auto eigendom zou zijn van een derde. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de auto niet tot haar vermogen behoorde. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd gesteld dat het feit dat een kentekenbewijs op naam van een betrokkene staat, de veronderstelling rechtvaardigt dat het voertuig deel uitmaakt van het vermogen van die betrokkene.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5051

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. R. Zwiers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een bedrag van €3434,88 aan teveel betaalde bijstand over de periode 16 oktober 2018 tot en met 7 januari 2019 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 7 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 21 juli 2020 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat het vooronderzoek is afgerond en is partijen gevraagd om binnen één week aan de rechtbank mee te delen of zij het noodzakelijk vinden om op een zitting te worden gehoord. Partijen hebben hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens bij brief van 27 augustus 2020 aan partijen meegedeeld dat het onderzoek in deze zaak is gesloten en dat binnen zes weken uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Aan eiseres is een bijstandsuitkering toegekend. Omdat uit onderzoek van verweerder is gebleken dat een Mercedes met [kenteken] vanaf 16 oktober 2018 op haar naam is gesteld, heeft verweerder bij besluit van 25 juni 2019 de uitkering van eiseres ingetrokken in de periode 16 oktober 2018 tot en met 7 januari 2019. Het beroep tegen de ongegrondverklaring van een tegen dit besluit gericht bezwaar is bij uitspraak van deze rechtbank van 23 april 2020, kenmerk UTR 19/4725 ongegrond verklaard. De onderhavige terugvordering is gebaseerd op deze intrekking. De hoogte van de terugvordering is niet betwist.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit terugverwezen naar de beslissing in de intrekkingsprocedure en concludeert dat de stelling dat eiseres niet bekend was met de gemeentelijke regelgeving ziet op het besluit tot intrekking en dat dit daarom buiten de omvang van dit bezwaar ligt. Er zijn volgens verweerder geen dringende redenen naar voren gebracht om van de terugvordering af te zien.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep tegen de intrekking bij uitspraak van deze rechtbank van 23 april 2020 ongegrond is verklaard. Daarmee heeft het besluit tot intrekking van het recht op bijstand van eiseres formele rechtskracht gekregen.
4. Het onderhavige beroep is gericht tegen het besluit tot terugvordering van aan eiseres teveel betaalde bijstand. In deze procedure dient daarom de vraag te worden beantwoord of er sprake was van zodanig dringende redenen dat verweerder had dienen af te zien om van zijn bevoegdheid tot terugvordering gebruik te maken.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat er beroep is ingesteld tegen de intrekking. Er heeft geen inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden. Alhoewel de inhoudelijke bezwaren van eiseres in dit geding geen rol spelen, wenst eiseres ze wel te noemen: De auto waar het bij de intrekking om ging, is aantoonbaar eigendom geweest van een derde. Daarom heeft eiseres het gevraagde aankoop- en betalingsbewijs niet aan verweerder kunnen verstrekken.
6. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 26 september 2017 [1] en overweegt dat het gegeven dat een kentekenbewijs van een voertuig op naam van een betrokkene staat, de vooronderstelling rechtvaardigt dat dit voertuig een bestanddeel vormt van het vermogen waarover een betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
7. Eiseres heeft haar stelling dat de auto aantoonbaar eigendom is geweest van een ander onderbouwd met mailbericht van de heer [A] van 13 juni 2019, waarin is vermeld dat hij deze auto heeft gekocht als leenauto voor eiseres. Vanwege door deze [A] genoemde verzekeringseisen moest die auto op naam van eiseres worden gezet. Deze verklaring is niet onderbouwd met nadere stukken, bijvoorbeeld een aankoop- en betalingsbewijs van de heer [A] , of een verklaring van de verzekering dat het nodig was om de betreffende auto om verzekeringstechnische redenen op naam van eiseres te zetten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee niet aannemelijk gemaakt dat er redenen zijn om de waarde van de auto niet tot haar vermogen te rekenen en daarmee evenmin dat er voor verweerder dringende redenen zijn om af te zien van terugvordering. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2020.
De griffier is verhinderd
om deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.