ECLI:NL:RBMNE:2020:4860

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
20/1455
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was. Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 6 december 2019 was genomen. Dit bezwaar werd op 28 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard, waarna verzoeker in beroep ging. Op 19 augustus 2020 heeft verweerder echter besloten om het bezwaar alsnog in behandeling te nemen, wat leidde tot het intrekken van het beroep door verzoeker.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De relevante artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb regelen de veroordeling van een partij in de proceskosten, vooral wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. Verweerder heeft in een brief van 14 oktober 2020 aangegeven geen inhoudelijk commentaar te hebben op het verzoek tot proceskostenveroordeling en heeft toestemming gegeven voor het achterwege laten van een zitting.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van € 525,- aan proceskosten, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,00 te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid van de Awb. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1455

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 14 oktober 2020 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 6 december 2019 een besluit genomen. Verweerder heeft het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit op 28 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Op 19 augustus 2020 heeft verweerder medegedeeld dat hij terugkomt op het besluit van 28 februari 2020 en het bezwaar van verzoeker alsnog in behandeling neemt. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoeker wilde. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
3. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
4. Bij brief van 14 oktober 2020 heeft verweerder aangegeven dat hij ten aanzien van het verzoek tot het uitspreken van een proceskostenveroordeling inhoudelijk geen commentaar heeft. Verweerder heeft tevens toestemming gegeven voor het achterwege laten van het onderzoek ter zitting.
5. De rechtbank wijst het verzoek toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster.
6. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een wegingsfactor 1).
7. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,00 te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 525,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.