ECLI:NL:RBMNE:2020:4900

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3663
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van de Utrechtse Bomenstichting tegen de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen de Utrechtse Bomenstichting en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een beroep van de Utrechtse Bomenstichting tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar tegen de verlenging van een omgevingsvergunning voor een tijdelijk horecabedrijf. De rechtbank oordeelt dat de Utrechtse Bomenstichting, gezien haar statutaire doelstelling en feitelijke werkzaamheden, wel degelijk een rechtstreeks betrokken belang heeft bij het besluit van het college. De rechtbank stelt vast dat de statuten van de stichting gericht zijn op de bescherming van groen, bomen, flora en fauna, en dat de activiteiten van de stichting niet alleen bestaan uit het voeren van procedures, maar ook uit advisering en informatievoorziening. De rechtbank concludeert dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat de stichting geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en het college wordt opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2020 in de zaak tussen

Utrechtse Bomenstichting , te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Braxhoven).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de omgevingsvergunning die is verleend aan [Bedrijfsnaam] voor een tijdelijk horecabedrijf aan het [adres] in [plaats] (het perceel), verlengd voor de duur van een jaar tot en met 31 oktober 2019.
Bij besluit van 7 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het geschil en de standpunten van partijen
1. In geschil is of het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat eiseres geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Het college stelt zich op het standpunt dat de belangen die eiseres beoogt te beschermen onvoldoende rechtstreeks geraakt worden door het besluit van 23 januari 2019. Volgens het college is de statutaire doelstelling van eiseres zo ruim geformuleerd dat die in functioneel opzicht onvoldoende onderscheidend is om op grond daarvan rechtstreeks belang bij de verleende omgevingsvergunning aan te nemen. Verder is niet aannemelijk dat het besluit gevolgen heeft voor het groen/de bomen omdat er (bijvoorbeeld) geen bomenkap of verwijdering van groen plaatsvindt. Ook zien de feitelijke werkzaamheden van eiseres vrijwel alleen op het voeren van procedures.
3. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij heeft aangevoerd dat zij in diverse procedures bij de rechtbank en bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) wel ontvankelijk is geacht. Daaruit blijkt dat haar statutaire doelstelling voldoende duidelijk functioneel is begrensd. Ook in vergelijking met de doelstellingen van andere stichtingen, die bij de ABRS nooit op een ontvankelijkheidsprobleem zijn gestuit, is sprake van een duidelijke functionele begrenzing. Verder voert zij aan dat het college in 2012 het plan heeft opgevat om van het perceel/het gebied tussen de singel en de parkeergarage een mooi park te maken. Het college heeft daartoe ook investeringen gedaan. De vestiging van een horecabedrijf maakt de realisering van dat park onmogelijk. Ook trekt het horecabedrijf publiek naar het park, dat zich ook buiten het pand en het bijbehorende terras begeeft. Dit heeft schade aan de natuur (onder meer in de vorm van afval op de grond, verstoring van broedende vogels, vertrappen van bloemperken aan de oever) tot gevolg. Ten slotte stelt eiseres dat het college niet heeft onderbouwd dat haar feitelijke activiteiten met name zien op het voeren van procedures. Zij wijst er op dat geen van de in bezwaar overgelegde e-mails is te relateren aan het voeren van procedures.
Het toetsingskader
4. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. De doelstelling en de feitelijke werkzaamheden moeten in onderling verband worden beoordeeld [1] .
De beoordeling door de rechtbank
5. Uit artikel 2 van haar statuten blijkt dat eiseres zich ten doel stelt het bevorderen van de zorg, aandacht en bescherming van groen, bomen, flora en fauna en oeverbeplanting. Eiseres richt zich daarbij op stad en regio [plaats] . Zij tracht dit doel te verwezenlijken door onder meer:
- voorlichting en advies aan gemeentebesturen, bewonersgroepen, bedrijven en bevolking;
- het verrichten van andere feitelijke activiteiten als acties om gemeentebesturen, media en politieke partijen te beïnvloeden;
- het voeren van bezwaar- en beroepsprocedures en eventueel civiele procedures in al die gevallen waarin het groen, bomen, bos, flora, fauna en oeverbeplanting door overheidsbesluiten of door handelen van overheden, bedrijven en particulieren naar haar oordeel worden geschaad of dreigen te worden geschaad.
6. De rechtbank is van oordeel dat de doelstelling van eiseres in functioneel opzicht niet zo veelomvattend is dat deze onvoldoende onderscheidend is om op grond daarvan te kunnen oordelen dat het belang van eiseres niet rechtstreeks is betrokken bij het primaire besluit.
7. Teneinde haar statutaire doel te bereiken verricht eiseres naast het voeren van procedures ook andere feitelijke werkzaamheden. Dat is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden uit de ongeveer twintig e-mails die eiseres heeft overgelegd uit de periode tot het einde van de termijn waarbinnen tegen het primaire besluit bezwaar kon worden gemaakt. Uit een groot deel van deze e-mails blijkt onder meer van advisering van de gemeenteraad/raadsleden, van onderzoek naar de kap van bomen en het organiseren van een informatiebijeenkomst over bomenkap.
8. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de verleende tijdelijke omgevingsvergunning niet impliceert dat rondom het horecabedrijf bomen moeten worden gekapt of dat anderszins groen/flora moet worden verwijderd. Dit neemt echter niet weg dat het gebruik van een pand ten behoeve van horeca in een plantsoen langs het water mogelijk wel schade oplevert voor de natuur (in brede zin) ter plaatse. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat het niet onaannemelijk is dat een horecavoorziening in een plantsoen aan het water een aantrekkende werking heeft, waar het aanwezige groen mogelijk onder zal lijden. Bescherming van het groen, bomen, flora en fauna en oeverbeplanting is een belang dat door eiseres blijkens haar doelstelling in het bijzonder wordt behartigd.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres, gelet op haar statutaire doelstelling en haar feitelijke werkzaamheden, een rechtstreeks bij het primaire besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt, zodat het college eiseres ten onrechte niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb heeft aangemerkt.
10. Dit betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Het college wordt opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en inhoudelijk te beslissen op de bezwaren van eiseres. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt het college in de door de eiseres gemaakte proceskosten voor de beroepsprocedure. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze
uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 345,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld ABRS 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1438