ECLI:NL:RBMNE:2020:4922

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
UTR 20/3209
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting perceel wegens drugslab

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 november 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker, eigenaar van een perceel in Montfoort. Het perceel was op 8 september 2020 door de burgemeester van Montfoort gesloten voor een periode van twaalf maanden, nadat op het perceel een werkend drugslab was aangetroffen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om de sluiting op te heffen totdat op zijn bezwaarschrift was beslist. Tijdens de zitting op 29 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker voldoende spoedeisend belang had bij zijn verzoek, maar dat het besluit tot sluiting zorgvuldig tot stand was gekomen. De rechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om het perceel te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid harddrugs en de ernst van de situatie. De voorzieningenrechter vond dat de sluiting van het perceel voor twaalf maanden gerechtvaardigd was, gezien de eerdere aantreffen van een drugslab op hetzelfde perceel en de risico's die daarmee gepaard gingen. De belangen van verzoeker, die hoopte op een doorstart van zijn bedrijven en het gebruik van zijn woning, werden niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om tot een ander besluit te komen. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de sluiting van het perceel in stand blijft totdat op het bezwaar is beslist.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3209
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 november 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. M. Rotgans),
en
de burgemeester van Montfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Hogendoorn en mr. A. Arnold).

Procesverloop

In het besluit van 8 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten om het perceel [adres] in [woonplaats] vanaf 16 september 2020 in zijn geheel te sluiten voor een periode van twaalf maanden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
1. Verzoeker is eigenaar van het perceel [adres] in [woonplaats] . Hij woont daar en had er ook twee bedrijven. Op 6 augustus 2020 heeft de politie een onderzoek verricht op het perceel en in zes geschakelde zeecontainers, die waren verborgen met een laag zand/puin, een werkend drugslab aangetroffen voor de productie van crystal meth. De politie heeft deze informatie gedeeld met verweerder en op grond hiervan is besloten het hele perceel, inclusief de woning en de overige panden te sluiten. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij heeft bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de sluiting en is bij de voorzieningenrechter deze spoedprocedure gestart.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang bij deze procedure?
2. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de sluiting van zijn perceel moet worden opgeheven tot verweerder heeft beslist op zijn bezwaarschrift. Een voorlopige voorziening wordt alleen getroffen als een spoedeisend belang dat vereist (ook wel ‘onverwijlde spoed’ genoemd). De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een spoedeisend belang. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziering wordt dan ook inhoudelijk behandeld.
Wat wordt in deze uitspraak besproken?
3. Naar aanleiding van de door verzoeker aangevoerde gronden wordt allereerst besproken of het besluit tot sluiting zorgvuldig tot stand is gekomen. Vervolgens wordt besproken of verweerder bevoegd is om het hele perceel te sluiten. Daarna wordt besproken of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de sluitingsbevoegdheid. Tot slot wordt besproken of de duur van de sluiting voor een periode van twaalf maanden redelijk is en of verweerder in de belangen van verzoeker aanleiding had moeten zien om een ander besluit te nemen.
Is het besluit tot sluiting zorgvuldig tot stand gekomen?
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Namens verzoeker is op 17 september 2020 deze spoedprocedure gestart. Toen was het perceel al een dag gesloten. Volgens verzoeker heeft zijn advocaat niet tijdig het besluit ontvangen zodat niet vóór de sluiting een spoedprocedure kon worden gestart. Dat volgt de voorzieningenrechter niet. Voorop staat dat het bestreden besluit tijdig en op de juiste wijze bekend is gemaakt. Een afschrift van het besluit is namelijk ook naar de penitentiaire inrichting gestuurd waar verzoeker op dit moment verblijft. Dat het niet rechtstreeks ook naar zijn advocaat is gestuurd, maakt het voorgaande niet anders. Daarbij is relevant dat (een kantoorgenoot van) zijn advocaat op
14 september 2020 in de ochtend op de hoogte was van het besluit zelf en hier op
15 september 2020 om 15.11 uur een kopie per e-mail van heeft ontvangen. Gelet op de geplande sluitingsdatum is het kort dag, maar het is niet onmogelijk om voor de daadwerkelijke sluiting een bezwaarschrift in te dienen en een spoedprocedure bij de voorzieningenrechter te starten (eventueel met uitleg dat nog geen kopie van het besluit kan worden ingediend). Daar merkt de voorzieningenrechter bij op dat het niet vast staat dat als eerder dan 17 september 2020 een spoedprocedure zou zijn gestart de sluiting op 16 september niet zou zijn doorgaan. Deze grond slaagt niet.
Is verweerder bevoegd om het hele perceel te sluiten?
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de bevoegdheid heeft om het hele perceel te sluiten. Op het perceel is in zes geschakelde zeecontainers een werkend drugslab aangetroffen voor de productie van crystal meth. Er is 4,2 kilo crystal meth aangetroffen, 96 liter methamfetamine olie en andere chemicaliën voor de productie van grote hoeveelheden harddrugs. Alleen al de aanwezigheid van de hoeveelheid crystal meth is aan te merken als een handelshoeveelheid harddrugs en geeft verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bevoegdheid om over te gaan tot sluiting van het perceel en de zich daarop bevindende opstallen. Gelet op de tekst van dit artikel is het voor het ontstaan van de sluitingsbevoegdheid niet noodzakelijk dat verweerder aannemelijk maakt dat het perceel bekendstaat als drugspand of dat er aan drugshandel gerelateerde overlast heeft plaatsgevonden [1] . Dat het lab werd aangetroffen op een deel van het perceel maakt niet dat verweerder niet bevoegd was ook de woning en andere panden op het perceel te sluiten. Verweerder heeft mogen uitgaan van het perceel en alle daarop aanwezige opstallen als een geheel. Dit betekent dat het in de zeecontainers aangetroffen drugslab ook kan worden toegeschreven aan de woning en de andere panden. Hierbij wordt betrokken dat het hele perceel (juridisch) eigendom is van verzoeker. Hij woont in de woning die op het perceel staat en had tot voor kort twee bedrijven op het perceel, waarvoor de andere panden gebruikt werden. Verder blijkt uit de e-mail van de fraudespecialist van energieleverancier Stedin van 19 augustus 2020 dat het drugslab vanuit de woning van stroom werd voorzien. Verzoeker heeft onvoldoende bewijs aangedragen om niet van de verklaring van de fraudespecialist van Stedin uit te gaan. Daar komt bij dat verzoeker op de zitting heeft verklaard dat het hele perceel van stroom wordt voorzien vanuit de woning. Dat de panden geen bouwkundige eenheid vormen met de zeecontainers, maakt het voorgaande niet anders. De zeecontainers bevinden zich namelijk op korte afstand van de woning en de andere panden. Verder is het perceel vanaf de openbare weg slechts toegankelijk via één oprit. Gezien deze omstandigheden moet het hele perceel als een samenhangend geheel worden beschouwd en kunnen de woning en overige panden daarvan niet los worden gezien. Deze grond slaagt niet.
Heeft verweerder in redelijkheid tot sluiting kunnen overgaan?
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken.
6.1
Allereerst heeft verweerder de sluiting van het perceel noodzakelijk mogen vinden. Bij het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs is in beginsel de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter dan bij softdrugs. Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn in geval van recidive [2] . In dit geval is in een werkend drugslab 4,2 kilo crystal meth aangetroffen, 96 liter methamfetamine olie en grote hoeveelheden chemicaliën. Met het aantreffen hiervan mag worden aangenomen dat het perceel een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd [3] . Met de sluiting wordt de bekendheid van het perceel als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het perceel aan het drugscircuit wordt onttrokken. Gelet op wat is aangetroffen en wat verzoeker hiertegen heeft aangevoerd, is niet gebleken dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit het perceel werden verhandeld. Daar komt bij dat eerder in 2014 ook een drugslab op het perceel is aangetroffen. Dat verzoeker hiervoor strafrechtelijk is vrijgesproken, maakt niet dat dit feit niet relevant is. De sluiting is namelijk niet gericht op verzoeker als persoon, maar op het perceel. Door dit feit te betrekken in de besluitvorming handelt verweerder niet in strijd met de onschuldpresumptie.
6.2
Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de sluiting niet evenredig is. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet dat hem geen verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, omdat hij niet op de hoogte was of redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van het drugslab op zijn perceel. Zoals hiervoor al is vermeld, is verzoeker (juridisch) eigenaar van het perceel. Van hem mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik van zijn perceel. Dat hij het stuk grond -waar het drugslab op stond- heeft verkocht maar juridisch nog niet heeft kunnen overdragen vanwege een derdenbeslag, betekent niet dat hij geen concreet toezicht moet houden op het gebruik van dit stuk grond. Hij is immers nog steeds eigenaar. Dat hij door de verkoop de intentie had om afstand te doen van zijn eigendom, maakt het voorgaande niet anders. Daarbij kan niet onopgemerkt blijven dat het hier gaat om een drugslab, aangetroffen in zes aangeschakelde zeecontainers die waren verbogen met een laag zand/puin. Verder is relevant dat uit de e-mail van Stedin voldoende blijkt dat het drugslab van stroom werd voorzien vanuit de woning. Aangezien verzoeker daar woont, had hij redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van de aanwezigheid van het drugslab op zijn perceel. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat het perceel eenvoudig voor derden toegankelijk is (en zij dus ongezien een drugslab hebben gestart). Allereerst is relevant dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat het drugslab en alle daarin aangetroffen spullen en hoeveelheden niet via de enige oprit het perceel zijn opgekomen. Verder zijn de overgelegde e-mails van C. Schuijlenburg onvoldoende om te concluderen dat derden onopgemerkt het perceel kunnen bereiken. Uit die e-mails blijkt juist dat het wél wordt opgemerkt.
6.3
Gelet op de ernst van de feiten heeft verweerder in dit geval in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om een minder vergaande maatregel te treffen dan sluiting. De gronden slagen niet.
Kan verweerder het perceel voor een periode van twaalf maanden sluiten?
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het perceel in redelijkheid heeft kunnen sluiten voor een periode van twaalf maanden. Voor het bepalen van de sluitingsduur heeft verweerder beleidsruimte. De beleidsregel [4] geeft verweerder in een geval als dit, waarbij sprake is van handel in harddrugs, een keuze in een sluitingsduur van maximaal zes maanden voor een woning met bijbehorend erf en maximaal twaalf maanden voor lokalen met bijbehorend erf. In het beleid staat dat verweerder van deze maximale duur kan afwijken en, afhankelijk van bijzondere omstandigheden, kan kiezen voor een langere sluitingsduur. Dat heeft verweerder in dit geval gedaan, omdat hij het gedeelte van het perceel waar de woning op staat heeft gesloten voor een langere periode dan zes maanden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in wat is aangetroffen voldoende bijzondere omstandigheden heeft mogen zien om de woning op het perceel langer te sluiten dan zes maanden. Allereerst is van belang dat verweerder de aangetroffen situatie heeft kunnen kwalificeren als een zeer ernstig geval. De aanwezigheid van een werkend drugslab met 4,2 kilo crystal meth, 96 liter methamfetamine olie en andere chemicaliën voor de productie van grote hoeveelheden harddrugs, rechtvaardigen die kwalificatie. Verder heeft verweerder in het besluit toegelicht waarom hij de woning sluit voor langer dan zes maanden. Verweer doet dit om herhaling van de feiten tegen te gaan, de verwijtbaarheid en om de bekendheid van het perceel in het drugscircuit te doorbreken. Volgens verweerder is sprake is van een professioneel lab waarbij de opbrengsten enorm zijn geweest. Ook de tijd die in de realisatie van het lab moet zijn gestoken geeft aan dat het gaat om een lab dat bredere bekendheid geniet. Het is volgens verweerder niet een lab dat ‘even snel’ ergens is neergezet. Daarnaast heeft verweerder van belang gevonden dat in 2014 ook een drugslab op het perceel is aangetroffen. Volgens verweerder zijn de opbrengsten en risico’s zodanig dat deze niet meer tegen elkaar opwegen. Verweerder ziet geen enkele garantie dat niet binnen korte tijd weer een drugslab op het perceel aanwezig zal zijn. De directe betrokkenheid van en verbinding met de woning en het drugslab is daarbij nadrukkelijk overwogen. Gelet op deze toelichting en wat feitelijk is aangetroffen, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een sluiting van het hele perceel (inclusief woning) voor twaalf maanden gerechtvaardigd is. De gronden slagen niet.
Moeten de belangen van verzoeker aanleiding zijn voor een ander besluit?
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in de belangen van verzoeker geen aanleiding heeft hoeven zien om een ander besluit te nemen. Zoals op de zitting is komen vast te staan, zijn de belangen van verzoeker erin gelegen dat hij -als hij vrij komt uit detentie- in de woning kan verblijven en hij een doorstart van zijn bedrijven wil realiseren. Verweerder heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om een ander besluit te nemen. Daarbij is van belang dat in de sluiting van een woning ligt besloten dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Het is niet gebleken dat verzoeker een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen [5] . Verder is van belang dat verweerder heeft toegezegd mee te willen werken om ervoor te zorgen dat de administratie en machines van de bedrijven van het perceel kunnen worden gehaald. Op die manier kan het ergens anders worden ondergebracht en is een doorstart mogelijk. De gronden slagen niet.
Wat betekent deze uitspraak voor verzoeker?
9. Gelet op de gronden die verzoeker heeft aangevoerd, ziet het er niet naar uit dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorzieningen te treffen. Dit betekent dat het besluit niet wordt geschorst en verzoeker dus in ieder geval totdat op het bezwaar is beslist het perceel niet mag gebruiken.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de De voorzieningenrechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 27 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4008).
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912).
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 1 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1435).
4.Damoclesbeleid gemeente Montfoort 2020 (Gemeenteblad 2020, nr. 228157).
5.Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 28 augustus 2019, ro. 4.2.2. (ECLI:NL:RVS:2019:2912).