In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres met terugwerkende kracht vanaf 3 september 2018, alsook de terugvordering van een bedrag van € 19.313,76. De intrekking en terugvordering zijn gebaseerd op het feit dat eiseres volgens verweerder niet op het uitkeringsadres verbleef, wat in strijd zou zijn met haar inlichtingenverplichting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een fraudemelding was gedaan, waaruit bleek dat eiseres mogelijk samenwoonde met een partner. Dit leidde tot een onderzoek door verweerder, dat resulteerde in de conclusie dat eiseres in de te beoordelen periode geen hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De rechtbank oordeelde dat het aan eiseres was om het tegendeel aannemelijk te maken, maar dat zij hierin niet was geslaagd. De rechtbank heeft geen objectieve en verifieerbare stukken ontvangen die de claims van eiseres konden onderbouwen.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van het bedrag rechtmatig waren. Eiseres heeft geen recht op proceskostenvergoeding gekregen, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.