ECLI:NL:RBMNE:2020:5033
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag op basis van vermogen en waarde van een auto
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke door verweerder was afgewezen op basis van het feit dat de waarde van zijn auto, een Mercedes, boven de vrij te laten vermogensgrens van € 12.450,- lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagwaarde van de Mercedes op 26 mei 2020 € 29.426,- was, wat de afwijzing van de aanvraag rechtvaardigde.
Eiser voerde aan dat de Mercedes grotendeels met geleend geld was gefinancierd en dat deze alleen voor zakelijk gebruik was. Hij stelde dat de auto op grond van artikel 34, lid 2, aanhef en onder a, van de Participatiewet (Pw) niet tot zijn vermogen gerekend kon worden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat de auto noodzakelijk was voor zijn inkomen en dat de waarde van de auto correct was vastgesteld door verweerder. De rechtbank wees erop dat het aan de aanvrager is om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op de toeslag en dat eiser hierin niet was geslaagd.
De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om de individuele inkomenstoeslag terecht was, omdat de waarde van de Mercedes boven de voor eiser geldende vermogensgrens lag. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.