ECLI:NL:RBMNE:2020:5047

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 57
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor dakkapel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser, wonende aan de [adres 1] te [plaats], een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een dakkapel in het voordakvlak van zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren heeft deze aanvraag geweigerd, omdat het bouwplan in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, nadat zijn bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft op 17 november 2020 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank overweegt dat het bestemmingsplan dakkapellen toestaat, maar dat de breedte van de dakkapel niet meer dan 50% van het dakvlak mag bedragen. Eiser betoogt dat de meetwijze die verweerder heeft gehanteerd onjuist is, omdat deze zou leiden tot strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt echter dat de meetwijze van verweerder redelijk is, omdat deze aansluit bij de welstandsnota. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de door verweerder gehanteerde meetwijze onjuist of onzorgvuldig is.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat verweerder beleidsruimte heeft bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren de vergunning te verlenen, omdat het bouwplan niet ruimtelijk aanvaardbaar is. Eiser heeft ook niet kunnen aantonen dat hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op een vergunning, enkel omdat zijn aanvraag naar de welstandscommissie was gestuurd.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, en is openbaar gemaakt op 17 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/57

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. R. Schriever),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Schuit).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een dakkapel in het voordakvlak van de woning aan de [adres 1] te [plaats] .
Bij besluit van 5 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een dakkapel in het voordakvlak van de woning aan de [adres 1] te [plaats] .
1.2
Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd omdat het bouwplan is strijd is met het bestemmingsplan voor wat betreft de breedte van de dakkapel ten opzichte van het dakvlak. Omdat het bouwplan ook in strijd is met een goede ruimtelijke ordening ziet verweerder geen aanleiding om een omgevingsvergunning te verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan.
2.1
Eiser betoogt ten eerste dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft daarbij ten onrechte aansluiting gezocht bij de welstandsnota ten aanzien van de wijze van het meten van de breedte van de dakkapel ten opzichte van het dakvlak. Volgens eiser moet gemeten worden op het breedste punt van het dakvlak.
2.2
De vigerende planologische regeling is het bestemmingsplan ‘stedelijk gebied’. Ingevolge artikel 21.2.2, onder f, van de planregels zijn dakkapellen toegestaan voor zover:
- de afstand tot de dakvoet tussen de 0,5 m en 1 m en voor de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
- de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,75 m bedraagt;
- de breedte van dakkapellen aan de voorkant van het hoofdgebouw of aan de zijkant gericht op openbaar gebied ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt.
2.3
De rechtbank overweegt het volgende. Het bestemmingsplan laat zich niet uit over de vraag hoe het dakvlak gemeten moet worden. Dat is tussen partijen niet in geschil. Tussen partijen is wel in geschil wat dan de juiste wijze van meten is. Volgens eiser zou het dakvlak gemeten moeten worden ter hoogte van de onderzijde van het dak (de dakvoet). Verweerder vindt dat het dakvlak gemeten moet worden aan de bovenzijde van de dakkapel. Omdat het dak van eiser vanaf de zijgevel schuin oploopt levert dit een wezenlijk verschil op: bij de meetwijze die eiser voorstelt is er geen strijd met het bestemmingsplan en bij de meetwijze die verweerder heeft gehanteerd is er wél strijd met het bestemmingsplan.
2.4
De meetwijze die verweerder heeft gehanteerd komt de rechtbank redelijk voor. In dat verband acht de rechtbank het volgende van belang. Verweerder heeft aansluiting gezocht bij de welstandsnota, waarin staat dat voor plaatsing in het dakvlak altijd de kleinste afstand wordt gehanteerd (in het geval van de dakkapel van eiser dus de bovenkant van de dakkapel). De welstandsnota is weliswaar geen invulling van de planregels op dit punt en ziet ook niet op de concrete situatie van eiser, maar dat maakt niet dat verweerder geen aansluiting heeft mogen zoeken bij de welstandsnota. Eiser heeft de rechtbank niet overtuigd dat de door verweerder gehanteerde meetwijze onjuist of onzorgvuldig is. Dat – zoals eiser ter zitting heeft betoogd – de breedte van een driehoek wiskundig gezien wordt bepaald door de twee uiterste punten van een driehoek maakt het vorenstaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Het dakvlak ziet immers niet alleen op de dakvoet, maar op de gehele oppervlakte van het dakvlak. Uit de planregels blijkt namelijk niet dat de gestelde voorwaarde beperkt is tot het breedste punt van het dakvlak. De rechtbank leidt voorts uit de bewoordingen van de planregels (
ten hoogste50% van het dakvlak) af dat de dakkapel juist op geen enkel punt breder mag zijn dan 50% van het dakvlak op die hoogte. In dat opzicht is het logisch dat verweerder de kleinste afstand tot de dakrand heeft gehanteerd. Het betoog van eiser dat de planregels volgens vaste rechtspraak letterlijk uitgelegd moeten worden, kan eiser niet baten, omdat de planregels zich nu juist niet uitlaten over de wijze van meten.
3. Voor zover eiser betoogt dat verweerder – zo al sprake zou zijn van strijdigheid met het bestemmingsplan – niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen medewerking wordt verleend aan een afwijking overweegt de rechtbank dat eiser deze beroepsgrond verder niet heeft onderbouwd. Daarnaast geldt dat verweerder bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent in dit geval dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4174). Verweerder heeft toegelicht dat het dakvlak van de woning aan de [adres 1] gelijk is aan het dakvlak van de woning aan de [adres 2] (de andere hoekwoning van het blok). Om een rustig straatbeeld in opzet en in verhouding in het blok te creëren moet de dakkapel volgens verweerder op eenzelfde wijze uitgevoerd worden als de dakkapel aan de [adres 2] (te weten 2,20 meter breed), hetgeen de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt, aldus verweerder. Met deze motivering heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen weigeren de gevraagde omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen.
4.1
Eiser betoogt voorts dat hij erop heeft mogen vertrouwen dat het tegemoetkomen aan de door de welstandscommissie voorgestelde wijzigingen zou leiden tot vergunningverlening. Een aanvraag wordt immers pas voorgelegd aan de welstandscommissie wanneer het past binnen het bestemmingsplan of ruimtelijk aanvaardbaar is.
4.2
Verweerder heeft ter zitting de volgende toelichting gegeven. Bij een normale gang van zaken wordt een aanvraag pas naar de welstandscommissie gestuurd indien is vastgesteld dat het bouwplan past binnen het bestemmingsplan, dan wel wanneer het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar wel ruimtelijk aanvaardbaar is. De welstandscommissie gaat daar ook van uit wanneer een bouwplan ter advisering wordt voorgelegd. In het onderhavige geval is het bouwplan naar de welstandscommissie gestuurd en heeft de welstandscommissie zich gebogen over de welstandsaspecten daarvan. Eiser heeft naar aanleiding van opmerkingen van de welstandscommissie zijn bouwplan twee keer aangepast. Pas daarna is gebleken dat het bouwplan eigenlijk helemaal niet naar de welstandscommissie gestuurd had moeten worden, omdat alsnog werd vastgesteld dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en niet ruimtelijk aanvaardbaar was.
4.3
De rechtbank begrijpt dat het frustrerend geweest is voor eiser dat hij, nadat hij de gevraagde aanpassingen had doorgevoerd, alsnog geen vergunning kreeg. Echter, niet is gebleken van een toezegging (in welke vorm dan ook) dat de gevraagde vergunning verleend zou worden. Het enkele feit dat de aanvraag van eiser naar de welstandscommissie is gestuurd, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat hij er daarom gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij de gevraagde vergunning zou verkrijgen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.