ECLI:NL:RBMNE:2020:5055

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 2575
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring bij aanvraag huisvesting op medische gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. el Ahmadi, had een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep dat eiser had ingesteld tegen het bestreden besluit van 27 mei 2020, waarin het bezwaar van eiser ongegrond was verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser van 5 april 2018 tot 6 november 2018 samen met zijn ex-partner en dochter in een woning had gewoond, die op basis van medische urgentie aan hem was toegewezen. Na de relatiebreuk is de woning aan de ex-partner toegewezen. Eiser is sinds 6 december 2018 ingeschreven in de gemeente Culemborg. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de randvoorwaarden van de Huisvestingsverordening, omdat hij niet ten minste één jaar onafgebroken in de Basisregistratie Personen (Brp) van een gemeente in de woningmarktregio stond ingeschreven.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie. De rechtbank benadrukte dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn medische situatie, weliswaar in aanmerking moesten worden genomen, maar dat dit niet leidde tot een verplichting voor verweerder om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2575
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M. el Ahmadi),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: W. van Beveren).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 27 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft van 5 april 2018 tot 6 november 2018 samen met zijn ex-partner en hun dochter in [plaats] gewoond. Deze woning had hij op basis van een medische urgentie toegewezen gekregen. De woning is na de relatiebreuk toegewezen aan de ex-partner. Volgens de Basisregistratie personen (Brp) staat eiser sinds 6 december 2018 ingeschreven in de gemeente Culemborg.
3. Eiser heeft op 31 december 2019 een aanvraag voor urgentie ingediend bij verweerder, die is bij het primaire besluit afgewezen. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de randvoorwaarden die de Huisvestingsverordening stelt. Eiser is sinds december 2018 vertrokken naar de gemeente Culemborg en is sindsdien daar ingeschreven in de Brp.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder de aanvraag ten onrechte als aanvraag op grond van relatiebeëindiging heeft aangemerkt. Het ging om een medische urgentie. Die heeft hij in het verleden ook gekregen.
5. In geschil is of eiser voldoet aan de voorwaarden die de Huisvestingsverordening Regio [plaats] 2019 (hierna: de Huisvestingsverordening) stelt.
6. Een urgentie kan volgens artikel 2.5.1, tweede lid, van de Huisvestingsverordening worden verleend, als onder andere wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
de woningzoekende is ingezetene;
de woningzoekende beschikt over zelfstandige woonruimte in de woningmarktregio;
(…)
Onder ingezetene wordt verstaan degene die in de Basisregistratie Personen van een van de gemeenten in de woningmarktregio is opgenomen en daar tenminste een jaar feitelijk en rechtmatig hoofdverblijf heeft in een woonruimte, die volgens het bestemmingsplan is aangewezen of bestemd voor permanente bewoning.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de randvoorwaarden voor urgentie, meer specifiek artikel 2.5.1, tweede lid, van de Huisvestingsverordening. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat eiser geen ingezetene is van de gemeente, omdat hij voorafgaand aan de urgentieaanvraag niet ten minste één jaar onafgebroken opgenomen stond in de Brp van één van de gemeenten in de woningmarktregio. Dit is door eiser niet betwist. In de Brp staat dat eiser met ingang van 6 december 2018 is vertrokken naar de gemeente Culemborg. Ook beschikt eiser niet over zelfstandige woonruimte in de marktregio. Als niet aan de randvoorwaarden wordt voldaan hoeft verweerder niet te toetsen aan de criteria voor urgentie vanwege medische gronden. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat verweerder onder die omstandigheden ook niet verplicht is om medisch advies in te winnen. De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraak van de ABRvS van 17 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7716).
8. Wel dienen de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn medische situatie, te worden beoordeeld in het kader van de hardheidsclausule van artikel 4.3, van de Huisvestingsverordening. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen, omdat geen sprake is van een ongerechtvaardigde hardheid. Verweerder komt beleidsvrijheid toe bij toepassing van deze bevoegdheid, zodat de rechtbank de toepassing van deze bevoegdheid zeer terughoudend toetst. Gelet op de door eiser genoemde omstandigheden is het zonder meer begrijpelijk dat hij een andere woonsituatie nastreeft. Dit betekent echter niet dat eiser zich in dit opzicht in voldoende mate onderscheidt van anderen in de regio die in een vergelijkbare, niet-benijdenswaardige situatie verkeren. In dit verband hecht de rechtbank eraan te vermelden dat de pas in beroep naar voren gebrachte medische stukken niet door verweerder zijn meegenomen in de beoordeling van de hardheidsclausule in het bestreden besluit.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 3 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.