ECLI:NL:RBMNE:2020:5118
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van teveel betaalde WW-uitkering en toerekening aan tijdvak volgens het Algemeen Inkomensbesluit sociale zekerheidswetten
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van een teveel betaalde WW-uitkering. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. van Gent, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, waarin werd gesteld dat hij in juli 2019 teveel WW-uitkering had ontvangen en een bedrag van € 272,84 moest terugbetalen. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin het Uwv op 4 juli 2019 besloot de WW-uitkering van eiser te beëindigen en later, op 18 juli 2019, besloot de uitkering voort te zetten op basis van een dagloon van € 64,94. Op 9 september 2019 volgde het besluit tot terugvordering van het teveel ontvangen bedrag.
De rechtbank heeft het geschil beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in juli 2019 teveel WW-uitkering heeft ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de inkomsten van eiser uit zijn eerdere dienstverband bij [werkgever 1] correct heeft toegerekend aan de maand juli 2019, ondanks het feit dat eiser in die maand niet meer werkzaam was bij deze werkgever. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het Uwv de gegevens uit de polisadministratie mocht gebruiken voor de berekening van de WW-uitkering, en dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat deze gegevens onjuist waren.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en geoordeeld dat het Uwv de terugvordering van € 272,84 terecht heeft vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.