ECLI:NL:RBMNE:2020:5136

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
UTR 19/5543
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening op grond van artikel 8:119 Awb, geen onjuist uitgangspunt en strijd met goede procesorde

Op 19 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen. Verzoekster had op 4 december 2019 verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de rechtbank van 18 maart 2019, waarin werd overwogen dat de beroepsgrond van verzoekster over het vertrouwensbeginsel niet slaagde. De rechtbank ontving een usb-stick met geluidsfragmenten van verzoekster, maar deze werden te laat ingediend en in strijd met de goede procesorde. De rechtbank heeft de herziening afgewezen, omdat de nieuwe stukken niet voldeden aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119 Awb. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet had aangetoond dat de eerdere uitspraak berustte op een onjuist feitelijk uitgangspunt. De rechtbank benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de uitspraak, maar om een uitspraak te herstellen die op een later gebleken onjuist feitelijk uitgangspunt berustte. De rechtbank concludeerde dat verzoekster geen gelijk kreeg en dat de eerdere uitspraak niet werd herzien.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5543

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

19 november 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. S. Vermeulen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder
(gemachtigde: mr. B. Hopman).

Procesverloop

Verzoekster heeft op 4 december 2019 verzocht om herziening van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 maart 2019, met kenmerk UTR 18/3459. Daarin is (onder meer) overwogen:
De beroepsgrond dat verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden omdat twee medewerkers van verweerder tijdens het gehoor op 23 januari 2018 hebben toegezegd dat er enkel over de voorgaande drie maanden eventueel een intrekking en terugvordering zou volgen, slaagt niet. Niet is gebleken van een uitdrukkelijke, onvoorwaardelijke en ondubbelzinnige toezegging dat verweerder de intrekking en de terugvordering zou beperken zoals gesteld door eiseres.
Bij haar verzoekschrift heeft zij een usb-stick met een (eerste) geluidsfragment ingebracht.
Op 31 december 2019 en herhaald op 16 november 2020 heeft de rechtbank verzoekster verzocht om een tweede exemplaar van deze usb-stick, voor verzending naar verweerder.
Op 17 november 2020 heeft de rechtbank, zonder toelichting, een tweede usb-stick van verzoekster ontvangen. Deze usb-stick is dezelfde dag door de rechtbank met spoed aan verweerder doorgezonden.
Op 18 november 2020 om 00:25 uur heeft de rechtbank een nieuw/aanvullend verzoekschrift van verzoekster ontvangen voorzien van bijlages. Uit dit schrift blijkt dat de op 17 november 2020 ingediende usb-stick een andere usb-stick betreft met een ander (tweede) geluidsfragment. Verzoekster wenst zich hierop te beroepen in plaats van op de eerder ingezonden usb-stick met het eerste geluidsfragment.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype for business op [datum.zitting]19 november 2020. Daaraan hebben eiseres en haar gemachtigde deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om herziening af.

De uitleg van de rechtbank

1. De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. [1]
2. Eiseres heeft in haar verzoekschrift eerst betoogd dat verweerder ter zitting op 30 januari 2019 ten onrechte heeft verklaard dat de heer [naam 1] niet meer werkzaam was bij verweerder. De eerst ingediende usb-stick diende ter onderbouwing van dit standpunt. Dit betoog is echter onjuist. In de zittingsaantekeningen van de zitting van 30 januari 2019 staat namelijk niet dat door verweerder is verklaard dat de heer [naam 1] niet meer bij verweerder zou werken. Van een naderhand gebleken onjuist uitgangspunt is dan geen sprake.
3. Vervolgens heeft eiseres op 18 november 2020, een dag voor de zitting, het nieuwe dan wel aanvullende verzoekschrift ingediend. Dat is naar het oordeel van de rechtbank te laat. Dat acht de rechtbank in strijd met de goede procesorde. Bovendien acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde dat eiseres op geen enkele wijze kenbaar heeft gemaakt dat zij een nieuwe en andere usb-stick indiende op 17 november 2020, waardoor de rechtbank de usb-stick die hoort bij het nieuwe stuk niet heeft.
4. Zelfs als de rechtbank inhoudelijk naar het nieuwe stuk kijkt, dan bestaat ook met die grondslag geen aanleiding om tot herziening van de uitspraak over te gaan. Volgens vaste rechtspraak dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. [2]
Met het nieuwe stuk en het tweede geluidsfragment betoogt eiseres kennelijk dat bij het opleggen van de boete aan haar (volgens haar: ook) een toezegging is gedaan. Daarmee is in eerste instantie geen rekening gehouden in de besluitvorming over de boete. Vanwege de geluidsopname is de besluitvorming over de boete later teruggedraaid en in overeenstemming gebracht met de gedane toezegging, aldus eiseres. Volgens eiseres volgt hieruit dat (vaker) sprake is geweest van schending van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank stelt vast dat eiseres hiermee niet inzichtelijk maakt dat de uitspraak berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt, maar dat zij hiermee haar eerdere beroep op het vertrouwensbeginsel wenst te onderbouwen. Daarnaast zijn deze omstandigheden niet in de uitspraak van 18 maart 2019 meegenomen, namelijk omdat deze omstandigheden later hebben plaatsgevonden. Van een naderhand gebleken onjuist uitgangspunt is dan ook geen sprake.
5. Verder is de rechtbank van oordeel dat de redenering dat de rechtbank de heer [naam 1] althans de heer [naam 2] (bij een juiste voorstelling van zaken) had opgeroepen om te verklaren over een toezegging, evenmin kan worden gevolgd. Immers, het lag op de weg van eiseres om haar beroep op het vertrouwensbeginsel te onderbouwen. Eiseres had destijds de door haar gewenste getuigen kunnen meenemen naar de zitting op 30 januari 2019, waar die op dat moment ook werkzaam waren. Dat heeft zij niet gedaan. Ook had zij verklaringen in kunnen brengen van de betreffende medewerkers van verweerder, wat zij ook niet heeft gedaan. Dat zij dat toentertijd niet heeft gedaan, is geen fout van de rechter, maar volgt uit de wijze van procederen van partijen. Dan kan de rechtbank niet vaststellen dat de uitspraak van 18 maart 2019 berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt.
6. Eiseres krijgt dus geen gelijk. De rechtbank herziet de uitspraak van 18 maart 2019 niet.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 november 2020.
De rechter is verhinderd
het proces-verbaal te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1615.