ECLI:NL:RBMNE:2020:5165

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
UTR - 19 _ 2679
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag 2012 en 2013, bewijsvoering gewerkte uren en gemaakte kosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 en 2013. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G.P. Dayala, had verzocht om herziening van de eerder afgewezen kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. O. de Knijff, had het verzoek afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van de gewerkte uren van de toeslagpartner en de gemaakte kosten voor kinderopvang.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de jaren 2012 en 2013 voorschotten kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, maar dat in de definitieve berekening is vastgesteld dat zij geen recht had op deze toeslag. Eiseres diende een herzieningsverzoek in, maar de Belastingdienst heeft dit verzoek afgewezen omdat het niet tijdig was ingediend. Na bezwaar heeft de Belastingdienst het besluit herzien, maar eiseres bleef van mening dat zij recht had op de toeslag en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zitting is afgesproken dat eiseres aanvullende stukken zou indienen om haar verzoek te onderbouwen. Eiseres heeft onder andere urenregistraties en bankafschriften overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat deze stukken onvoldoende bewijs boden voor de gewerkte uren van de toeslagpartner en de gemaakte kosten. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat de gewerkte uren en de kosten voor kinderopvang correct waren en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing van de Belastingdienst bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2679

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en
de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder
(gemachtigde: mr. O. de Knijff).

Procesverloop

In het besluit van 13 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om haar kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 te herzien afgewezen.
In het besluit van 17 juni 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2020. Namens eiseres zijn haar zoon ( [zoon] ) en man ( [man] ) verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op de zitting is afgesproken dat partijen samen concrete afspraken maken over wat eiseres moet aantonen en wat zij aan stukken moet indienen. Het beroep is daarom aangehouden.
Op 2 februari 2020 heeft eiseres nadere stukken bij verweerder ingediend.
Op 6 maart 2020 heeft verweerder hierop gereageerd. Verweerder ziet in de nadere stukken aanleiding om het bestreden besluit te herzien, in die zin dat hij het herzieningsverzoek inhoudelijk gaat beoordelen.
In het besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit herzien en het bezwaar ongegrond verklaard. De herziene beslissing op bezwaar treedt in de plaats van het bestreden besluit I.
Eiseres kan zich niet verenigen met dit nieuwe besluit, handhaaft haar beroep en heeft op 12 juni 2020 nadere gronden en stukken ingediend.
Verweerder heeft hierop op 29 juni 2020 gereageerd.
Op 4 september 2020 heeft eiseres een laatste reactie ingediend en de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder het houden van een nadere zitting.
Op 6 oktober 2020 heeft verweerder meegedeeld geen aanleiding te zien om een ander standpunt in te nemen en geeft hij de rechtbank toestemming uitspraak te doen zonder het houden van een nadere zitting.
De rechtbank heeft het onderzoek in deze beroepsprocedure gesloten en doet vandaag uitspraak.

Overwegingen

Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
1. In 2012 en 2013 heeft eiseres in de vorm van een voorschot kinderopvangtoeslag gekregen. In de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag voor die jaren is vastgesteld dat eiseres geen recht had op kinderopvangtoeslag. Dit betekent dat zij voor 2012 een bedrag van € 22.884,- moet terugbetalen en voor 2013 een bedrag van € 14.421,-. Eiseres kan zich hier niet mee verenigen en heeft bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit opgevat als een herzieningsverzoek. Het herzieningsverzoek is door verweerder afgewezen, omdat het niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend [1] . Verweerder heeft daarmee niet een inhoudelijk oordeel gegeven over het herzieningsverzoek.
Waar gaat deze uitspraak (niet) over?
2. De beroepsprocedure is door eiseres gestart, omdat zij vond dat verweerder inhoudelijk naar haar herzieningsverzoek moest kijken. Tussen partijen is niet langer in geschil dat eiseres tijdig een verzoek om herziening had ingediend en dat verweerder dus inhoudelijk naar het herzieningsverzoek had moeten kijken. Dit heeft verweerder inmiddels met de herziene beslissing op bezwaar gedaan. Een oordeel van de rechtbank over de vraag of eiseres al dan niet tijdig een verzoek om herziening had ingediend, is niet langer relevant. Ook is niet gebleken dat partijen nog belang hebben bij een oordeel over die vraag. Daar zal deze uitspraak dan ook niet over gaan. Voor zover het beroep van eiseres zich hier toch nog tegen richt, verklaart de rechtbank dit deel van het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak gaat dus alleen over de inhoudelijke beslissing van verweerder op het herzieningsverzoek.
Wat is de inhoudelijke beslissing van verweerder op het herzieningsverzoek?
3. Verweerder heeft het herzieningsverzoek afgewezen, omdat met de door eiseres ingediende stuken niet is gebleken dat de kinderopvangtoeslag 2012 en 2013 te laag is vastgesteld. Hiervoor geeft verweerder twee redenen.
Allereerst kan uit de stukken niet worden afgeleid hoeveel uren de toeslagpartner van eiseres ( [man] ) in 2012 en 2013 heeft gewerkt. Dit is van belang om te bepalen welke ouder het minst aantal uren heeft gewerkt, waarmee de hoogte van het recht op kinderopvangtoeslag wordt berekend.
Verder kan uit de stukken niet worden afgeleid of eiseres de opvangkosten over 2012 en 2013 heeft betaald en hoeveel dit was. Volgens verweerder kan aan de kopieën van de bankafschriften niet de waarde worden gehecht die eiseres daaraan wenst te zien.
Wat is het standpunt van eiseres?
4. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. Voor de gewerkte uren van haar toeslagpartner voert eiseres aan dat hij fulltime bij haar in de onderneming heeft gewerkt als priester. Zij heeft de urenregistratie over 2012 en 2013 overgelegd en de grootboekkaarten van haar onderneming en bijbehorende betalingskwitanties. Volgens eiseres kan met deze gegevens het recht op kinderopvangtoeslag worden berekend.
Voor de gemaakte opvangkosten voert eiseres aan dat uit de stukken kan worden afgeleid dat de kosten zijn betaald en hoeveel dit was. Volgens eiseres moet worden uitgegaan van de juistheid van de bankafschriften.
Wat is het oordeel van de rechtbank over de gewerkte uren?
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond wat de gewerkte uren in 2012 en 2013 zijn geweest. Het aantal uren kinderopvang waarvoor een tegemoetkoming kan worden toegekend, is afhankelijk gesteld van het aantal gewerkte uren van de ouder of partner die in dat berekeningsjaar het minste aantal uren heeft gewerkt [2] . Degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag wil maken moet daarom het aantal gewerkte uren aantonen [3] . Daarin is eiseres niet geslaagd. Het is niet in geschil dat de toeslagpartner van eiseres arbeid heeft verricht en een inkomen had. Uit het inkomen alleen kan echter niet worden afgeleid hoeveel uren de toeslagpartner van eiseres heeft gewerkt, omdat niet is gebleken hoe de inkomsten zich verhouden tot de werkzaamheden van de toeslagpartner. Daar komt bij dat de toeslagpartner van eiseres als priester werkte en zijn inkomen afhankelijk was van vrijwillige giften die hij voor zijn bijstand kreeg. Er zijn dus nadere stukken nodig om de gewerkte uren aan te tonen. Eiseres heeft stukken ingediend, maar verweerder heeft terecht gesteld dat hieruit ook niet kan worden afgeleid hoeveel uren de toeslagpartner daadwerkelijk heeft gewerkt. Daarvoor is relevant dat de urenregistratie voor zowel 2012 als 2013 is gedagtekend op 15 februari 2013 en niet wordt ondersteund met andere objectieve en verifieerbare stukken. De grootboekkaarten en bijbehorende betalingskwitanties zijn hiervoor onvoldoende. Hier valt namelijk niet uit af te leiden dat de hierop vermelde giften zijn ontvangen vanwege werkzaamheden van de toeslagpartner van eiseres. Het stuk is daarvoor onvoldoende gespecificeerd. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de gewerkte uren van de toeslagpartner over 2012 en 2013 niet kunnen worden vastgesteld.
Wat is het oordeel van de rechtbank over de gemaakte kosten?
6. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat zij over 2012 en 2013 de kosten van kinderopvang heeft betaald. Eiseres heeft een kopie van bankafschriften van 2012 en 2013 overgelegd. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat aan deze kopieën niet de waarde kan worden gehecht die eiseres daaraan wenst te zien. Daarbij heeft verweerder van belang mogen vinden dat het kopieën zijn van ‘originele’ bankafschriften, waarop alleen de afschrijvingen van de kosten kinderopvang en geen andere bij- en afschrijvingen zijn te zien. Ook kloppen de bedragen die staan vermeld bij ‘totaal afgeschreven’ en ‘totaal bijgeschreven’ niet met wat wordt getoond, zijn de boekdata in verschillende lettertypes opgemaakt en is er op bepaalde punten sprake van verspringen in de opmaak. Het ziet er naar uit dat eiseres deze overzichten zelf heeft samengesteld, wat zij ook lijkt te bevestigen in haar e-mail van 4 september 2020. Verweerder heeft deze zelfgemaakte overzichten niet hoeven aanmerken als overtuigend bewijs dat alle gestelde kosten ook daadwerkelijk door eiseres zijn betaald. Het had, anders dan eiseres in haar e-mail van 4 september 2020 aangeeft, wel op haar weg gelegen om de originele bankafschriften in zijn geheel aan verweerder te verstrekken, desnoods met weglakking van bepaalde gegevens. Het is namelijk vaste rechtspraak [4] dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Het is de verantwoordelijkheid van diegene om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden en dit zo nodig moet overleggen. Dat eiseres dergelijke stukken niet heeft ingediend, moet voor haar rekening blijven. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat zij ook zelf op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden niet heeft kunnen vaststellen dat eiseres de gestelde kosten volledig heeft betaald.
Wat is de eindconclusie van de rechtbank over de beslissing op het herzieningsverzoek?
7. De rechtbank komt tot de eindconclusie dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien tot herziening van de vaststelling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2012 en 2013. Het verzoek om herziening is terecht afgewezen.
8. Het beroep tegen de inhoudelijke beslissing van verweerder op het herzieningsverzoek is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 5a, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regeling.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3483).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 12 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:998).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 19 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1949).