Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2020 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
Namens eiseres is op 5 maart 2019 bij verweerder een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eenmalige (intake) kosten en de periodieke (maandelijkse) kosten bewindvoering en mentorschap.
Eiseres woont vanaf 16 juli 2019 niet meer in de gemeente Almere en is naar [woonplaats] verhuisd.
Op basis van het primaire besluit II is aan eiseres € 542,15 bijzondere bijstand toegekend voor de kosten bewindvoering en/of mentorschap, waarbij in aanmerking is genomen dat in de periode 1 februari 2019 tot en met 31 januari 2020 eiseres geen draagkracht heeft uit vermogen. De draagkracht in deze periode uit inkomen heeft verweerder vastgesteld op € 1.620,34. Daarbij is rekening gehouden met een inkomen op grond van de Wet Studiefinanciering van € 724,68 per maand (uitwonende student beroepsonderwijs). Bij het bestreden besluit heeft verweerder de berekening van de draagkracht gehandhaafd. Omdat bij de primaire besluiten I en II een aantal componenten van de aanvraag niet in de beoordeling was meegenomen, is bij het bestreden besluit aanvullend een bedrag van € 575,96 aan bijzondere bijstand toegekend.
Over de periode in geding, te weten 28 februari 2019 tot 16 juli 2019, is in totaal € 1.118,11 aan bijzondere bijstand toegekend voor de eenmalige en periodieke kosten bewindvoering en mentorschap.
21 jaar € 253,17 per maand. Het (feitelijke) inkomen boven die norm is de draagkracht. Anders dan eiseres stelt blijkt uit de door haar overgelegde e-mail van 22 januari 2020 niet dat de ouders van eiseres geen bijdrage leverden aan de kosten van levensonderhoud van eiseres. In de e-mail schrijft de jeugdzorgmedewerker immers dat de moeder van eiseres aan haar geld heeft gegeven voor kleding en dat de moeder ook wel eens de ov-kaart heeft betaald. Verder schrijft de jeugdzorgmedewerker dat nooit geheel duidelijk is geweest hoe eiseres aan haar geld kwam en in hoeverre haar moeder hierin heeft bijgedragen.
Dat de gemeente [woonplaats] bij de toekenning van algemene bijstand aan eiseres er van is uitgegaan dat eiseres geen beroep kan doen op de onderhoudsplicht van haar ouders betekent niet dat verweerder ook zo heeft moeten oordelen. Het gaat immers om een andere periode. Bovendien staat voor de periode die hier in geding is, gelet op genoemde e-mail van 22 januari 2020, vast dat de moeder van eiseres wel heeft bijgedragen in de kosten van levensonderhoud. Daarom kan niet worden geoordeeld dat verweerder bij de berekening van de draagkracht van eiseres ten onrechte is uitgegaan van het normbedrag van € 253,17 per maand voor een alleenstaande jonger dan 21 jaar.