ECLI:NL:RBMNE:2020:5226

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
UTR 19/3667
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten bewindvoering en mentorschap

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 2000, een beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, die haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering en mentorschap gedeeltelijk had afgewezen. De aanvraag was ingediend op 29 maart 2019, en de rechtbank heeft de zaak behandeld in het kader van de Participatiewet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor bijzondere bijstand op 15 april 2019 gedeeltelijk was afgewezen, maar dat op 3 mei 2019 een deel van de aanvraag was toegewezen. Eiseres was het niet eens met de berekening van de draagkracht door verweerder en stelde dat de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand niet correct was.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van eiseres en de bijdragen van haar ouders aan haar levensonderhoud. De rechtbank concludeerde dat de berekening van de draagkracht door verweerder juist was en dat eiseres niet kon aantonen dat zij recht had op een hoger bedrag aan bijzondere bijstand dan was toegekend. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiseres geen concrete beroepsgronden had aangevoerd tegen de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 23 november 2020 door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier L.S. Lodder, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3667

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. C. van der Ent),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder
(gemachtigde: M.W. Meijer).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 29 maart 2019 om bijzondere bijstand voor de kosten van intake bewindvoering en de periodieke kosten bewindvoering in combinatie met mentortoeslag afgewezen.
Bij besluit van 3 mei 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 29 maart 2019 toegewezen, in die zin dat aan eiseres bijzondere bijstand is toegekend voor de eenmalige (intake) kosten bewindvoering en voor de periodieke kosten bewindvoering gedurende de periode 28 februari 2019 tot en met 27 februari 2020.
Bij besluit van 3 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de primaire besluiten I en II aangepast in die zin dat eiseres in aanmerking komt voor aanvullende bijzondere bijstand van € 575,96 voor de eenmalige (intake) kosten mentorschap en de periodieke kosten mentorschap over de periode 28 februari 2019 tot 16 juli 2019.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Partijen zijn uitgenodigd voor de zitting op 18 maart 2020. In verband met de coronamaatregelen is deze zitting niet doorgegaan.
Bij brief van 3 juni 2020 heeft de rechtbank schriftelijke vragen aan verweerder gesteld. Verweerder heeft daarop bij brief van 29 juni 2020 gereageerd. Eiseres is in de gelegenheid gesteld op die brief van verweerder te reageren, maar zij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Bij brief van 7 oktober 2020 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat het niet nodig is in deze zaak een zitting te houden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de brief aan te geven of zij op een zitting willen worden gehoord. Daarop hebben partijen niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is geboren op [2000] . Bij afzonderlijke beschikkingen van 28 februari 2019 van de kantonrechter van deze rechtbank zijn de goederen van eiseres onder bewind gesteld en is ten behoeve van eiseres een mentorschap ingesteld.
Namens eiseres is op 5 maart 2019 bij verweerder een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eenmalige (intake) kosten en de periodieke (maandelijkse) kosten bewindvoering en mentorschap.
Eiseres woont vanaf 16 juli 2019 niet meer in de gemeente Almere en is naar [woonplaats] verhuisd.
2.
Op basis van het primaire besluit II is aan eiseres € 542,15 bijzondere bijstand toegekend voor de kosten bewindvoering en/of mentorschap, waarbij in aanmerking is genomen dat in de periode 1 februari 2019 tot en met 31 januari 2020 eiseres geen draagkracht heeft uit vermogen. De draagkracht in deze periode uit inkomen heeft verweerder vastgesteld op € 1.620,34. Daarbij is rekening gehouden met een inkomen op grond van de Wet Studiefinanciering van € 724,68 per maand (uitwonende student beroepsonderwijs). Bij het bestreden besluit heeft verweerder de berekening van de draagkracht gehandhaafd. Omdat bij de primaire besluiten I en II een aantal componenten van de aanvraag niet in de beoordeling was meegenomen, is bij het bestreden besluit aanvullend een bedrag van € 575,96 aan bijzondere bijstand toegekend.
Over de periode in geding, te weten 28 februari 2019 tot 16 juli 2019, is in totaal € 1.118,11 aan bijzondere bijstand toegekend voor de eenmalige en periodieke kosten bewindvoering en mentorschap.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder bij de berekening van de draagkracht van eiseres ten onrechte een voor haar geldende bijstandsnorm van € 253,17 per maand als uitgangspunt heeft genomen. Bij toepassing van die norm wordt er van uitgegaan dat de ouders bijdragen aan het levensonderhoud van eiseres, maar dat was niet het geval. Hiertoe heeft eiseres verwezen naar een e-mail van 22 januari 2020 van de jeugdzorgmedewerker. Daaruit blijkt dat de financiële bijdrage enkel heeft bestaan uit bijdragen van de kinderbijslag. Daarnaast heeft eiseres verwezen naar het besluit van de gemeente [woonplaats] van 10 oktober 2019, waarbij aan eiseres met ingang van 25 september 2019 algemene bijstand is toegekend van in totaal € 361,68 per maand. Daarbij is geconstateerd dat eiseres geen beroep kan doen op de onderhoudsplicht van haar ouders. Omdat verweerder de draagkracht van eiseres niet juist heeft berekend, is ook de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand niet juist, aldus eiseres.
4. Deze beroepsgrond slaagt niet. Ten tijde in geding was eiseres 18 jaar oud. Als eiseres voor bijstand in aanmerking zou komen bedraagt de norm voor een alleenstaande jonger dan
21 jaar € 253,17 per maand. Het (feitelijke) inkomen boven die norm is de draagkracht. Anders dan eiseres stelt blijkt uit de door haar overgelegde e-mail van 22 januari 2020 niet dat de ouders van eiseres geen bijdrage leverden aan de kosten van levensonderhoud van eiseres. In de e-mail schrijft de jeugdzorgmedewerker immers dat de moeder van eiseres aan haar geld heeft gegeven voor kleding en dat de moeder ook wel eens de ov-kaart heeft betaald. Verder schrijft de jeugdzorgmedewerker dat nooit geheel duidelijk is geweest hoe eiseres aan haar geld kwam en in hoeverre haar moeder hierin heeft bijgedragen.
Dat de gemeente [woonplaats] bij de toekenning van algemene bijstand aan eiseres er van is uitgegaan dat eiseres geen beroep kan doen op de onderhoudsplicht van haar ouders betekent niet dat verweerder ook zo heeft moeten oordelen. Het gaat immers om een andere periode. Bovendien staat voor de periode die hier in geding is, gelet op genoemde e-mail van 22 januari 2020, vast dat de moeder van eiseres wel heeft bijgedragen in de kosten van levensonderhoud. Daarom kan niet worden geoordeeld dat verweerder bij de berekening van de draagkracht van eiseres ten onrechte is uitgegaan van het normbedrag van € 253,17 per maand voor een alleenstaande jonger dan 21 jaar.
5. Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de eenmalige en periodieke kosten voor bewindvoering en mentorschap in de periode in geding totaal € 2.516,80 bedroegen. Als de draagkracht € 1.620,34 bedraagt, resteert na aftrek van de draagkracht nog een bedrag van € 896,46. Eiseres heeft dus, in tegenstelling tot wat verweerder heeft bepaald, recht op bijzondere bijstand voor een bedrag van € 896,46. De draagkracht wordt immers voor een jaar berekend, aldus eiseres.
6. Deze beroepsgrond slaagt niet, omdat deze feitelijke grondslag mist. Verweerder heeft in het bestreden besluit besloten, anders dan waarvan eiseres kennelijk uit gaat, eiseres aanvullend op wat bij het primaire besluit II is toegekend, een bedrag van € 575,96 aan bijzondere bijstand toe te kennen. Totaal bedraagt de toegekende bijzondere bijstand voor eenmalige en periodieke kosten van bewindvoering en mentorschap in de periode in geding, zoals verweerder heeft bevestigd in zijn brief van 29 juni 2020, € 1.118,11. Dat is meer dan waar eiseres, uitgaande van een draagkracht van € 1.620,34, meent recht op te hebben. Tegen de berekening van de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand in het bestreden besluit heeft eiseres verder geen concrete beroepsgronden aangevoerd.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.