ECLI:NL:RBMNE:2020:5315

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
UTR 20/2661
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een wijzigingsverzoek van een NOW1.0 aanvraag en de schending van de hoorplicht

In deze zaak heeft eiseres, een schoonmaakbedrijf, op 7 april 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op basis van de NOW1.0. De aanvraag werd goedgekeurd met een voorschot van € 21.271,-. Eiseres heeft echter bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 juni 2020, waarin haar verzoek om de periode van de tegemoetkoming te wijzigen en de omzetdaling aan te passen, werd afgewezen. De rechtbank heeft op 28 oktober 2020 de zitting gehouden, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar vennoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres procesbelang heeft, ondanks dat zij het voorschot heeft ontvangen, omdat zij de aanvraagperiode en de omzetdaling wilde aanpassen.

De rechtbank heeft vervolgens de schending van de hoorplicht beoordeeld. Eiseres stelde dat zij niet op een hoorzitting was gehoord, terwijl zij dit wel had verzocht. De rechtbank concludeert dat de hoorplicht is geschonden, maar dat dit gebrek niet heeft geleid tot benadeling van eiseres, aangezien zij voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt naar voren te brengen.

De rechtbank heeft ook overwogen of het wijzigingsverzoek van eiseres als een nieuwe aanvraag moest worden opgevat. Gezien de bepalingen van de NOW1.0, die slechts één aanvraag per loonheffingsnummer toestaan, heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek van eiseres als een nieuwe aanvraag moet worden beschouwd. Dit betekent dat de wijziging niet mogelijk was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, maar verweerder werd opgedragen het griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2661

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2020 in de zaak tussen

VOF [eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

1. Eiseres exploiteert een schoonmaakbedrijf. Zij heeft op 7 april 2020 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW1.0). Verweerder heeft deze aanvraag beoordeeld. Met het besluit van 7 april 2020 heeft verweerder een tegemoetkoming in de loonkosten over de periode 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 toegekend van € 21.271,-, waarvan € 17.016,- als voorschot wordt betaald.
2. In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat zij de tegemoetkoming over een andere periode wil en dat de omzetdaling lager is dan op de aanvraag is vermeld. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres bij besluit van 9 juni 2020 ongegrond verklaard. Dit is het bestreden besluit waar deze zaak over gaat.
3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2020. Namens eiseres zijn verschenen haar vennoten [A] en [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die heeft deelgenomen aan de zitting via Skype.

Overwegingen

Procesbelang aanwezig?
5. Aan eiseres is een tegemoetkoming toegekend zoals aangevraagd. De rechtbank zal daarom eerst ingaan op de vraag of eiseres procesbelang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. [1]
7. Eiseres heeft met de toekenning van een voorschot van verweerder volledig gekregen wat zij heeft gevraagd. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij op het aanvraagformulier een verkeerde meetperiode heeft vermeld en dat de omzetdaling onjuist is ingeschat. Met dit beroep wil zij bereiken dat dit wordt aangepast. De rechtbank overweegt dat het antwoord op de vraag of eiseres dit in beroep kan bereiken samenhangt met de inhoudelijke vraag of het mogelijk is om een aanvraag op grond van de NOW1.0 te wijzigen. Dit moet een rechtzoekende aan de rechtbank kunnen voorleggen. Daarom vindt de rechtbank dat procesbelang aanwezig is.
8. Voordat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke reden waarom eiseres het niet eens is met het bestreden besluit, zal de rechtbank eerst ingaan op de vraag of de hoorplicht is geschonden.
Schendig hoorplicht?
9. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte niet op een hoorzitting is gehoord.
10. De verplichting om te horen is opgenomen in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb staan situaties beschreven wanneer van het horen kan worden afgezien. Dat is onder andere het geval als de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord.
11. In het bestreden besluit staat onder het kopje hoorzitting dat het bezwaar op 3 juni 2020 telefonisch is besproken en dat eiseres heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van een nadere hoorzitting. Dit wordt betwist door eiseres. Uit het dossier maakt de rechtbank het volgende op. Uit een telefoonnotitie van verweerder van 2 juni 2020 blijkt dat het bezwaar met de heer [A] is besproken en dat hij heeft aangegeven het bezwaar te willen doorzetten en dat hij een hoorzitting wil. Op 3 juni is nog een keer telefonisch contact geweest met de heer [A] . In de telefoonnotitie staat dat eiseres het er niet mee eens is dat een aanvraag niet kan worden gewijzigd en dat zij een officiële reactie op haar bezwaar wil. Verder staat er ‘De keuze is dus een BOB (geen hz)’. Ter zitting heeft de heer [A] aangegeven dat dit niet juist is. Volgens hem zou naar aanleiding van het telefoongesprek van 2 juni een hoorzitting ingepland worden. Hoewel niet meer valt na te gaan wat er precies is gezegd tijdens het laatste telefoongesprek, is de rechtbank er niet van overtuigd dat eiseres afstand heeft gedaan van het recht om te worden gehoord. Hierbij betrekt zij dat eiseres direct in het beroepschrift heeft vermeld dat zij gebruik had willen maken van de hoorzitting en dat dit ten onrechte niet is gebeurd. De rechtbank komt tot de conclusie dat de hoorplicht is geschonden.
12. Door het niet horen is sprake van een gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat het aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Eiseres heeft in beroep voldoende de gelegenheid gehad om haar standpunt naar voren te brengen en mondeling op de zitting toe te lichten.
Wijzigen of nieuwe aanvraag?
13. Eiseres heeft op het aanvraagformulier opgegeven dat zij vanaf 1 maart 2020 95% omzetverlies verwacht. In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat zij voor de maanden april, mei en juni een tegemoetkoming wil in plaats van maart, april en mei en dat de omzetdaling 80% moet zijn. Verweerder heeft de periode van drie maanden waarin omzetdaling wordt verwacht en het percentage van de omzetdaling in het bestreden besluit niet gewijzigd. Eiseres is het daar niet mee eens en voert daartoe aan dat zij op grond van de NOW-regeling verplicht is om wijzigingen door te geven. Het is de taak van verweerder om wijzigingen van de aanvraag te beoordelen, dus het argument van verweerder dat dit teveel tijd kost gaat niet op.
14. De rechtbank overweegt dat artikel 8 van de NOW1.0 voorwaarden voor de aanvraag van subsidieverlening bevat. Zo moet worden doorgegeven over welke drie aaneengesloten kalendermaanden een omzetdaling van minimaal 20% wordt verwacht en wat de verwachte omzetdaling is. In het derde lid van dit artikel is geregeld dat de werkgever eenmaal per loonheffingsnummer een subsidieaanvraag kan indienen.
15. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat sprake is geweest van een menselijke fout. Direct na het indienen van de aanvraag kwam zij er al achter dat de verkeerde maanden waren opgegeven. Eiseres stelt dat zij hierover meerdere keren met verweerder heeft gebeld en het advies heeft gekregen om de beslissing af te wachten en dan in bezwaar te gaan. De rechtbank overweegt dat eiseres dit voor het eerst ter zitting heeft aangevoerd. Zij acht het verhaal van eiseres onvoldoende aannemelijk geworden, omdat dit niet in het bezwaar- en beroepschrift is genoemd. In het dossier zitten ook geen andere stukken waar blijkt dat eiseres kort na het indienen van het aanvraagformulier bij verweerder melding heeft gemaakt van de door haar gemaakte fout. Eiseres heeft haar standpunt ook niet met bewijsstukken onderbouwd.
16. De rechtbank overweegt dat eiseres zowel de meetperiode van drie kalendermaanden gewijzigd wil hebben als de daling van het omzetpercentage. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het wijzigingsverzoek van eiseres opgevat moet worden als een nieuwe aanvraag. Een nieuwe aanvraag indienen is op grond van artikel 8, derde lid, van de NOW1.0 niet mogelijk. Dit hangt samen met het doel en de uitvoerbaarheid van de regeling. Eiseres wijst op de verplichting die zij heeft op grond van artikel 13, onderdeel g, van de NOW1.0. Op grond van deze bepaling is een werkgever verplicht om onverwijld en schriftelijk aan de minister te melden indien zich andere omstandigheden voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze verplichting inderdaad rust op een werkgever die gebruik maakt van de NOW1.0. De doorgegeven wijzigingen zullen volgens verweerder beoordeeld worden bij de definitieve subsidievaststelling, maar hebben geen invloed op een verstrekt voorschot. Dit strookt met de systematiek van de NOW1.0, waarbij een voorschot wordt gebaseerd op een eigen inschatting van de werkgever van de omzetdaling en bij de subsidievaststelling gekeken wordt naar de werkelijke omzetdaling. Als de omzetdaling lager blijkt te zijn dan ingeschat, zoals bij eiseres, dan zal zij er rekening mee moeten houden dat zij na de definitieve subsidievaststelling een bedrag moet terugbetalen. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
17. Het beroep is ongegrond.
18. Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:129