ECLI:NL:RBMNE:2020:5364

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
19/4296-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens niet betalen griffierecht en ongegrond verzet

Op 20 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 20 mei 2020. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het griffierecht niet op tijd had betaald. De opposant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Autoriteit Persoonsgegevens van 10 september 2019. Na de niet-ontvankelijkverklaring heeft de opposant een verzetschrift ingediend, maar verzocht om geen zitting te houden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de opposant te horen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de uitspraak van 20 mei 2020 zonder zitting is gedaan, wat mogelijk is volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beoordeling in de verzetprocedure was beperkt tot de vraag of de eerdere uitspraak in stand kon blijven. De opposant betoogde dat de bestuursrechter zich onbevoegd had verklaard en dat hij de griffierechten in de bestuursrechtzaak bij de kantonrechter kon neerleggen. De rechtbank verwierp dit argument en benadrukte dat de verplichting om het griffierecht op tijd te betalen niet vervalt door het indienen van een civiele procedure.

De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4296-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2020 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingediend tegen het besluit op bezwaar van 10 september 2019 van de Autoriteit Persoonsgegevens(AP).
In de uitspraak van 20 mei 2020 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposant het griffierecht niet (op tijd) heeft betaald.
Opposant heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend.
Opposant heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om opposant op een zitting te horen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de uitspraak van 20 mei 2020 gedaan zonder dat zij een zitting heeft gehouden. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
2. In deze verzetprocedure is de beoordeling van de rechtbank beperkt tot de vraag of de uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2020 in stand kan blijven. Zo ja, dan is het verzet ongegrond. Zo nee, dan is het verzet gegrond en vervalt de eerdere uitspraak.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2020 niet juist omdat hij het er niet mee eens is dat de bestuursrechter zich in zijn uitspraak van 20 mei 2020 niet bevoegd verklaard naar zijn eis in reconventie van 6 december 2019 bij de kantonrechter en de uitspraak van 15 januari 2020 van de kantonrechter. Volgens opposant kan hij – op grond van artikel 130, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – de te betalen griffierechten in de bestuursrechtzaak neerleggen bij de kantonrechter. Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb verzet zich daar niet tegen, aldus opposant.
4. De rechtbank volgt opposant hierin niet. De bestuursrechter heeft zich in de uitspraak van 20 mei 2020 niet onbevoegd verklaard. De bestuursrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet betalen van het griffierecht. Met betrekking tot de stelling van opposant dat hij het te betalen griffierecht in de bestuursrechtzaak kan neerleggen bij de kantonrechter overweegt de rechtbank het volgende. Het staat opposant vrij om griffierechten die betaald worden in de bestuursrechtzaak als (aanvullende) vordering in te brengen in een civielrechtelijke procedure. Dit ontslaat opposant echter niet van de plicht om het griffierecht in de bestuursrechtzaak op tijd te betalen. Artikel 8:41, vijfde en zesde lid, van Awb geeft duidelijk aan dat indien het griffierecht niet (op tijd) is betaald het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Van dat laatste is hier geen sprake. Met de brief van 27 februari 2020 heeft de rechtbank aangegeven dat opposant verplicht is om het griffierecht te voldoen. Dit heeft hij niet gedaan. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2020 in stand blijft.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.