ECLI:NL:RBMNE:2020:5429

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5289
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Krabben-Tmim, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door J. Marquenie. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering per 26 september 2019 te beëindigen, na een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 18 april 2012 ziek is en dat zij na een wachttijd van 104 weken voor 80-100% arbeidsongeschikt was verklaard. Echter, na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv geconcludeerd dat eiseres meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 7,24%, wat onder de 35% ligt.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de claim dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat er sprake is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel, beoordeeld. Eiseres voerde aan dat de primaire verzekeringsarts geen medische informatie had opgevraagd en dat zij zich niet gehoord voelde. De rechtbank oordeelde echter dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen aan de eisen voldeden. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van het Uwv juist was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was en daarom geen recht had op een WIA-uitkering. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. M. Krabben-Tmim),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: J. Marquenie ).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van 26 september 2019 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 7 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 12 november 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was werkzaam als intercedente gedurende 40,09 uur per week. Op 18 april 2012 heeft eiseres zich ziekgemeld in verband met psychische problemen. Na een wachttijd van 104 weken werd eiseres met ingang van 16 april 2014 voor 80-100% arbeidsongeschikt verklaard. Naar aanleiding van een WIA-herbeoordeling heeft er een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres na een medische en arbeidskundige beoordeling meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is door verweerder vastgesteld op 7,24%. Dit is minder dan 35%. Daarom heeft verweerder in het bestreden besluit de uitkering van eiser beëindigd.
Beoordelingskader
3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
4. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is, omdat de primaire verzekeringsarts geen medische informatie heeft opgevraagd. Eiseres voelt zich niet gehoord en herkent zich niet in het rapport van de primaire verzekeringsarts.
5. De rechtbank volgt eiseres niet in haar grond dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Voor zover de primaire verzekeringsarts gehouden was om informatie op te vragen bij de behandelend sector, is dit in bezwaar hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was aanwezig bij de hoorzitting en heeft het dossier bestudeerd. Ook heeft zij medische informatie opgevraagd bij Pro Persona en de huisarts van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens alle beschikbare medische informatie meegewogen bij haar oordeel. Zij heeft in de rapporten van 17 oktober 2019 en 13 februari 2020 eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zij tot haar oordeel is gekomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Eiseres heeft ter zitting ook verteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel naar haar verhaal heeft geluisterd. Ze is het echter niet eens is met de conclusies. De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zullen hierna nog besproken worden. De beroepsgrond dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest slaagt niet.
Rechtszekerheidsbeginsel
6. Eiseres voert aan dat er sprake is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel, omdat er onvoldoende wordt gekeken naar de feitelijke mogelijkheden van eiseres als individu. Eiseres voert daarbij aan dat zij erop mag vertrouwen dat er een gedegen onderzoek naar haar ziekte wordt gedaan en dat zij de voorbeeldfuncties niet kan uitoefenen.
7. De rechtbank stelt vast dat de invulling die door de gemachtigde van eiseres wordt gegeven aan het rechtszekerheidsbeginsel ziet op de medische en arbeidsdeskundige beoordeling, die hierna door de rechtbank zal worden beoordeeld. Een onderbouwing waarom het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel verder ook niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
8. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is. Eiseres heeft een depressie, een eetstoornis en een angststoornis. De huisarts van eiseres heeft dit onderkend en aan eiseres laten weten dat zij rustig moet herstellen en niet moet gaan werken. Werken zou voor eiseres mentaal te belastend zijn. Uit de informatie van de behandelend sector blijkt verder dat er aanwijzingen zijn gevonden voor een persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende, obsessieve en borderline kenmerken. Eiseres staat onder behandeling van Pro Persona, waar zij is gestart met een acute deeltijdbehandeling. Deze behandeling wordt uiteindelijk uitgebreid naar een behandeling in de dagkliniek. Dat het Uwv van oordeel is dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft ernstige gevolgen voor het herstel van eiseres gehad. De depressieve klachten en de angststoornis zijn hierdoor toegenomen. Eiseres heeft ook stress over haar inkomen en haar eetstoornis is hierdoor heftiger geworden. In beroep heeft eiseres een behandelplan van klinisch psycholoog I.B. Ham van Pro Persona van 12 december 2019 overgelegd. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen vanwege de concentratieproblemen van eiseres. Daarnaast moet er ook een urenbeperking worden aangenomen.
9. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. In het rapport van 17 oktober 2019 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er bij eiseres sprake is van een angststoornis, een eetstoornis en een persoonlijkheidsstoornis met vermijding, obsessieve kenmerken en borderline kenmerken. Dit is in lijn met de informatie uit de behandelend sector en met wat eiseres zelf aanvoert. De recent gestarte behandeling is van na de datum in geding. Eiseres is beperkt geacht ten aanzien van het persoonlijk functioneren, het sociaal functioneren, dynamische handelingen en werktijden. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 13 februari 2020 terecht opmerkt, bevestigt het nieuw ingebrachte behandelplan juist haar eerdere overwegingen en conclusies met betrekking tot de datum in geding. Uit de informatie van Pro Persona blijkt verder dat het vergroten van activiteiten buitenshuis één van de doelen zijn. Het huis uit gaan om te gaan werken is hiermee niet in strijd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt ook terecht op dat uit de brief van de huisarts van eiseres niet blijkt dat de huisarts vindt dat eiseres niet zou moeten werken.
10. De informatie waarnaar eiseres in beroep verwijst, zorgt er daarom niet voor dat de rechtbank gaat twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beperkingen die worden veroorzaakt door de psychische problemen van eiseres zijn opgenomen in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 21 mei 2019. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen en neemt daarbij in overweging dat eiseres in beroep geen andere medische informatie heeft overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van deze FML. Aan de manier waarop eiseres zelf haar klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. Verweerder heeft voldoende rekening gehouden met de psychische klachten van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
11. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wijkt gedeeltelijk af van het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige. De functie van inpakker (SBC-code 111190) is niet passend, omdat er in deze functie sprake is van het samenwerken met directe collega’s en in interactie met collega’s werkzaamheden verrichten. Het vervallen van deze functie is verder niet van invloed op de mate van arbeidsongeschiktheid.
12. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres verder geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat zij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Nu de rechtbank de medische beoordeling niet onjuist vindt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 7 november 2019 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden. Aan de hand van de geduide functies, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de theoretische verdiencapaciteit van eiseres bepaald. Door deze verdiencapaciteit vervolgens af te zetten tegen het maatmaninkomen van eiseres, heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid op correcte wijze vastgesteld op 7,24%.
Evenredigheidsbeginsel
13. Eiseres voert verder aan dat er sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel, omdat eiseres ernstige gevolgen voor haar herstel heeft ondervonden nadat verweerder haar minder dan 35% arbeidsongeschikt heeft geacht. De depressie en angststoornis zijn hierdoor toegenomen en eiseres ervaart meer stressklachten.
14. Deze grond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet, nu de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres is gebaseerd op dwingendrechtelijke bepalingen in welk kader er geen plaats is voor een belangenafweging.
Conclusie
15. Nu uit het medisch en arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft verweerder terecht bepaald dat eiseres vanaf 26 september 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.