Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [derde partij] was werkzaam als docent scheikunde bij eiser gedurende 21 uur per week. Zij heeft zich op 1 mei 2017 ziekgemeld wegens psychische klachten. Op 10 januari 2019 heeft [derde partij] een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van [derde partij] niet duurzaam is. [derde partij] heeft hierdoor recht op een WGA-uitkering, maar geen recht op een IVA-uitkering. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische rapportages.
3. Eiser is het eens met verweerder dat [derde partij] volledig arbeidsongeschikt is. Eiser is het niet eens met verweerder dat [derde partij] geen recht heeft op een IVA-uitkering. Volgens eiser is [derde partij] namelijk wel duurzaam volledig arbeidsongeschikt. Aan de hand van wat partijen daarover naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of verweerder terecht heeft beslist dat [derde partij] geen recht heeft op een IVA-uitkering.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling niet juist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling niet juist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
5. Eiser voert aan dat er sprake is van een onzorgvuldig onderzoek, omdat verweerder onterecht geen recente informatie heeft opgevraagd bij de (ex-)behandelaars van [derde partij] .
6. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het aan de verzekeringsarts zelf is om af te wegen of het opvragen van medische informatie bij behandelaars van toegevoegde waarde is. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en was aanwezig bij de hoorzitting. Het dossier bevat medische informatie, waaronder een medicatieoverzicht, een brief van een MDL-arts van 15 mei 2019, een brief van 12 februari 2019 van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige en een brief van Hartis Telezorg van 6 februari 2019. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bij brief van 12 februari 2019 medische informatie opgevraagd bij het [gezondheidscentrum] en ontvangen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle beschikbare medische informatie meegewogen bij zijn beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hij tot zijn beoordeling is gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
Beoordelingskader
7. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
8. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij, uitgaande van de medische situatie op de datum in geding, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Als voor het eerste jaar van een stabiele of verslechterende situatie wordt uitgegaan, moet de vaststelling dat in de periode daarna sprake is van een meer dan geringe kans op herstel, concreet en toereikend onderbouwd worden. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. 9. Voor het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid heeft verweerder een interne richtlijn vastgesteld, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (hierna: het beoordelingskader). Op grond van dit beoordelingskader zijn arbeidsbeperkingen duurzaam als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is verder een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. Het stappenplan luidt als volgt:
“De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van cliënt, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. De verzekeringsarts doorloopt hierbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.”
10. Uit rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9342) volgt ook dat bij een werkgeversberoep de positie van de werkgever en de aard van de betrokken belangen met zich meebrengen dat het Uwv het besluit ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren. Er is daarom sprake van een zwaardere motiveringsplicht. 11. Tussen partijen is niet in geschil dat [derde partij] volledig arbeidsongeschikt is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA en dat [derde partij] dus niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in het rapport van 3 oktober 2019 dat [derde partij] baat heeft bij EMDR en de onderlinge samenhang tussen de PTSS en de dissociatieve identiteitsstoornis (DIS) nu voor het eerst behandeld wordt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen factoren aan te wijzen waarom [derde partij] hiervan geen baat zou kunnen hebben. Daarnaast is er geen sprake van een onbehandelbare stoornis waardoor er een meer dan geringe kans is dat de behandeling leidt tot een verbetering in het persoonlijk en sociaal functioneren. Hierdoor zal er op termijn geen sprake meer zijn van een volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden.
13. Eiser voert aan dat [derde partij] duurzaam arbeidsongeschikt is en zij recht heeft op een IVA-uitkering. Eiser is namelijk bekend met een medische ziektegeschiedenis waarvoor zij intensief is behandeld en nog steeds wordt behandeld. Dat er een redelijk tot goede verwachting is ten aanzien van een verbetering van de klachten en het functioneren na het eerste ziektejaar, is onjuist. Eiseres is niet belastbaar en de intensieve EMDR-behandelingen hebben niet tot het gewenste resultaat geleid.
14. In reactie op de aanvullende beroepsgronden en bijlage van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn conclusie nader toegelicht in het rapport van 9 september 2020. Volgens hem blijkt dat de behandeling van DIS langdurig is en dat [derde partij] tot op zekere hoogte kan herstellen, maar dat zij altijd een bepaalde mate van kwetsbaarheid zal houden. Hij verwijst naar de informatie van de psychiater, die verwacht dat er over één jaar nog geen verbetering van de klachten is, maar wel meer stabiliteit over een jaar of drie. Er zal volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op termijn sprake zijn van een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid. Dit met als aannemelijke consequentie dat er te zijner tijd geen sprake meer zal zijn van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld. Hij ziet verder geen aanleiding om zijn eerdere standpunt te wijzigen.
15. In reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 september 2020 heeft eiser bij brief van 29 september 2020 aangegeven dat het Uwv niet toereikend heeft onderbouwd dat er meer dan geringe kans is op herstel van [derde partij] na een behandeling van meer dan een jaar. Door de specifieke omstandigheden en problematiek van [derde partij] is een langdurige behandeling nodig.
Het oordeel van de rechtbank
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat [derde partij] niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt is. Uit de hiervoor genoemde jurisprudentie van de CRvB volgt dat indien de inschatting van de kans op herstel berust op een ingezette medische behandeling, een onderbouwing vereist is die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele betrokkene. Hierbij is van belang dat indien duurzame arbeidsongeschiktheid wordt aangenomen in het eerste ter beoordeling voorliggende jaar, de ruimte voor de verzekeringsarts beperkt is om in het jaar of de jaren daarna aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is.
17. Verweerder overweegt dat [derde partij] nu pas gediagnostiseerd is met DIS en nu pas adequaat wordt behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarmee echter in te algemene bewoordingen uitgelegd waarom hij wel een verbetering van de belastbaarheid van [derde partij] verwacht. Dit geldt temeer nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan uitgaat dat verbetering pas na het eerstkomende jaar valt te verwachten. De rechtbank wijst in dat kader op stap 3 van het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader. Een concrete onderbouwing of, en zo ja, in hoeverre na het eerstkomende jaar nog verbetering kan worden verwacht ontbreekt. Een ondersteuning van dat standpunt ziet de rechtbank ook niet in de brief van de psychiater. Uit de informatie van de psychiater volgt namelijk niet zonder meer dat hij verbetering verwacht. De psychiater verwacht slechts stabilisatie. Een concrete onderbouwing waarom er na het eerste jaar wél verbetering, en welke verbetering, valt te verwachten ontbreekt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan in een situatie als deze niet volstaan met de enkele algemene inschatting dat de belastbaarheid door de toekomstige samenhangende behandeling van PTSS en DIS nog zal kunnen verbeteren.
18. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Omdat daarin onvoldoende inzichtelijk is gemaakt waarom de volledige arbeidsongeschiktheid van [derde partij] van eiser niet duurzaam is, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende gemotiveerd. Het beroep van eiser slaagt in zoverre.
19. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder hiertoe in de gelegenheid te stellen. De rechtbank kan bij deze stand van zaken niet zelf een beslissing nemen en aan [derde partij] een IVA-uitkering toekennen. Het ligt op de weg van verweerder om nader te motiveren of de volledige arbeidsongeschiktheid van [derde partij] duurzaam is. Naar het oordeel van de rechtbank is er nog geen sprake van een situatie waarin verweerder kennelijk niet in staat is om dit te onderbouwen.
20. Verweerder kan dit gebrek herstellen door met inachtneming van wat in 16. en 17. is overwogen, de in 8. en 10. genoemde rechtspraak van de CRvB en het stappenplan inzichtelijk te motiveren waarom de volledige arbeidsongeschiktheid van [derde partij] niet duurzaam is. Als de verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat er na het eerste jaar nog verbetering te verwachten is, moet gespecificeerd worden welke behandelingen [derde partij] nog kan (blijven) volgen en wat het concreet te verwachten resultaat daarvan is voor haar mogelijkheden. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
21. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van de herstelmogelijkheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
22. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
23. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.