ECLI:NL:RBMNE:2020:56

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
491819 / HA RK 19-313
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 3 januari 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.A.M. Drubbel. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. G.J.J.M. Essink, de behandelend rechter in twee aanhangige zaken, te weten een echtscheiding en een boedelverdeling. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was en meer sympathie had voor de andere partij, wat de kans op een eerlijke behandeling zou ondermijnen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 december 2019 was verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft het verzoek toegelicht.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de schriftelijke reacties van de rechter zorgvuldig beoordeeld. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De rechter had geen beslissing genomen over de sieraden en had verzoeker voldoende gelegenheid gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer benadrukte dat de indruk van partijdigheid van de rechter niet voldoende was om het verzoek tot wraking te honoreren.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure in de oorspronkelijke stand voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer: 491819 / HA RK 19-313
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
3 januari 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. T.A.M. Drubbel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van 14 november 2019, inhoudende het wrakingsverzoek van verzoeker;
  • een brief van de advocaat van de wederpartij van verzoeker d.d. 19 november 2019;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek van 20 november 2019;
  • de schriftelijke reactie van verzoeker d.d. 17 december 2019 op de reactie van de rechter.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 20 december 2019 behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is mr. G.J.J.M. Essink verschenen. Verzoeker is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. G.J.J.M. Essink als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaken met de zaaknummers C/16/484781 / FL RK
19-1355 (echtscheiding) en C/16/487901 / FL RK 19-1701 (boedel). In deze procedure is verzoeker de verzoekende partij en [belanghebbende] de belanghebbende.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Uit de behandeling ter terechtzitting en het optreden van de rechter is gebleken dat hij voor één van de partijen meer sympathie heeft dan voor de ander en de schijn van vooringenomenheid heeft waardoor verzoeker geen eerlijke behandeling heeft te verwachten. Als voorbeeld heeft de raadsman van verzoeker genoemd dat de rechter voorstelde bij verdeling sieraden tegen elkaar weg te strepen, terwijl de onderbouwing van de verzoeker nog niet was gehoord. In de schriftelijke reactie op de reactie van de rechter heeft mr. Drubbel daar nog aan toegevoegd dat de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek en het proces-verbaal niet in overeenstemming zijn met wat werkelijk ter zitting is gebeurd omdat reeds voor de schorsing door de hem is opgemerkt dat verzoeker cognitief beperkt is.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat hij de wrakingsgrond niet begrijpt en dat hij niet de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Over de sieraden was door hem nog geen enkele beslissing genomen en is slechts het standpunt van de andere partij met betrekking tot de sieraden weergegeven terwijl mr. Drubbel alle gelegenheid heeft gehad om zijn visie daarover naar voren te brengen. Dat de rechter meer sympathie zou hebben voor de andere partij is niet juist en blijkt nergens uit. Ter terechtzitting heeft de rechter nog naar voren gebracht dat hij voorafgaand aan de zitting heeft uitgelegd hoe hij de zaak van plan was te behandelen, waarmee door partijen is ingestemd en dat hij de raadsman van de verzoeker uitdrukkelijk de gelegenheid heeft gegeven voor pleidooi toen deze wijze van behandeling niet effectief bleek.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld of
gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat hij
vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer
is dat niet het geval.
3.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat het proces-verbaal van de terechtzitting de kernbron is van hetgeen zich ter terechtzitting heeft voorgedaan. Uit het proces-verbaal valt niet af te leiden dat de rechter meer sympathie heeft voor de verzoeker dan voor de andere partij (de belanghebbende), en in het bijzonder niet dat reeds over de sieraden een beslissing was genomen zonder dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld om daarover zijn mening te geven. Verzoeker heeft ook niet gesteld dat het proces-verbaal op het punt van de sieraden niet juist is. Derhalve is er geen grond om (de schijn van) vooringenomenheid aan te nemen.
De opmerkingen die namens verzoeker zijn gemaakt, met betrekking tot een onjuistheid in het proces-verbaal en de schriftelijke reactie van de rechter over het moment waarop melding is gemaakt van de cognitieve beperking van verzoeker, doen aan vorenstaande niet af nu ter zitting is gebleken dat die opmerking weliswaar vlak voor de schorsing aan het einde van de zitting is gemaakt, maar dit niet van belang is voor de beoordeling van het wrakingsverzoek omdat één en ander niet daaraan ten grondslag is gelegd.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met de zaaknummers C/16/484781 / FL RK 19-1355 (echtscheiding) en C/16/487901 / FL RK 19-1701 (boedel) dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. A. van Dijk en
mr. R.M. Berendsen, leden van de wrakingskamer, bijgestaan door
mr. G.J. van Klompenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.