ECLI:NL:RBMNE:2020:5630

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
AWB 20/1217
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens onvoldoende inzicht in levensonderhoud en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die bijstandsuitkering ontvangt van de gemeente Utrecht, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser ontving sinds 3 november 2016 bijstand, maar na een fraudemelding over mogelijke zwarte inkomsten heeft de gemeente een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 februari 2019 en een terugvordering van € 6.055,37. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie en niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht. Eiser had verklaard dat hij contant betaalde voor zijn boodschappen en dat hij geld ontving van vrienden, maar deze verklaringen waren niet onderbouwd met objectieve bewijsstukken. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht had vastgesteld dat eiser niet kon aantonen hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1217

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. R.M.W. de Haan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: W. van Beveren).

Inleiding en procesverloop

Eiser woont samen met zijn minderjarige zoon [zoon] in [woonplaats] . Eiser heeft een partner, [partner] ( [partner] ), maar zij woont niet bij eiser en zijn zoon. Eiser ontvangt sinds 3 november 2016 een bijstandsuitkering van de gemeente Utrecht.
Naar aanleiding van een fraudemelding, die inhield dat er sprake zou zijn van zwarte inkomsten, heeft Team Handhaving van verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstandsuitkering.
In het kader van dit onderzoek is eiser meerdere malen gehoord, zijn stukken bij hem opgevraagd en heeft een huisbezoek plaatsgevonden.
Bij besluit van 6 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand met ingang van 1 februari 2019 ingetrokken omdat verweerder niet kan vaststellen of eiser recht heeft op bijstand. Ook wordt een bedrag van € 6.055,37 (aan betaalde bijstand over de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2019) van eiser teruggevorderd.
Omdat eiser het niet eens was met dit besluit, heeft hij hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 11 februari 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden omdat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. In de periode van 1 februari 2019 tot en met 25 april 2019 heeft hij een bedrag van € 37,59 uitgegeven aan kosten voor levensonderhoud. In de periode van 25 april 2019 tot en met 21 juni 2019 een bedrag van € 171,35 en in de periode van 23 juni 2019 tot en met 9 juli 2019 een bedrag van € 82,51. De verklaring die eiser voor deze lage bedragen heeft gegeven waaronder zijn verklaring dat hij contant geld kreeg van vrienden die zijn auto gebruikten, heeft hij niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd. Daarmee heeft eiser volgens verweerder geen duidelijkheid verschaft in hoe hij zijn dagelijkse boodschappen heeft betaald. Door onvoldoende duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien, is de financiële positie van eiser niet vast te stellen en daarmee is volgens verweerder ook niet vast te stellen of er recht op (aanvullende) bijstand bestaat.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat hij onvoldoende duidelijk heeft gemaakt hoe hij zijn dagelijkse boodschappen heeft betaald.
1.2
Hij voert aan dat hij de boodschappen vaak contant betaalde. Hij beschikte over contante bedragen door het uitlenen van zijn auto aan [partner] en aan vrienden. Als er boetes werden veroorzaakt, werden de boetes door eiser aan het CJIB betaald en ontving eiser de bedragen contant van degene die in de auto had gereden. Ook kreeg hij een bijdrage voor de verzekering van de auto, een soort onkostenvergoeding. Ter onderbouwing hiervan overlegt eiser verklaringen van vrienden. Bij deze verklaringen zijn ook overzichten te zien van kasopnames van deze vrienden. Deze bedragen zijn contant aan eiser gegeven. Ook leende eiser wel eens geld van vrienden waarmee hij boodschappen kocht. Verder heeft eiser verklaard dat [partner] vaak bij hem eet en dan boodschappen meeneemt. Eiser en [partner] schatten in dat de waarde van de boodschappen die zij bij droeg neer kwam op ongeveer € 10,- per week. Eiser heeft bankafschriften van [partner] overgelegd, deze geven de gemiddelde inleg aan boodschappen in de onderzoeksperiode weer. Daarbij wordt opgemerkt dat [partner] bij haar moeder woont, die de boodschappen in huis haalt, zodat [partner] geen eigen kosten voor boodschappen heeft. Eiser stelt dat hij in de periode in geding een bedrag van € 800,- contant heeft gekregen. Als daarmee rekening wordt gehouden, komt de berekening neer op een uitgave aan levensonderhoud van € 9,21 per dag. Dat bedrag is niet veel lager dan het gemiddelde waar het Nibud van uitgaat.
1.3
Daarnaast voert eiser aan dat de Nibud-normen die verweerder hanteert gemiddelde bedragen betreffen, zodat afwijking daarvan mogelijk is. Eiser gaf weinig uit aan boodschappen. Hij maakte met name vegetarische en simpele gerechten. Bij uitzondering at hij vlees of vis. Ook had hij minder uitgaven voor het levensonderhoud van zijn zoon. Zijn zoon heeft eetproblemen, hij eet slecht en weinig. Ook eet zijn zoon wel eens bij de buren of bij een familielid. Uit de bankafschriften blijkt dat eiser gemiddeld € 4,21 per dag aan boodschappen in de terugvorderingsperiode heeft uitgegeven, dit komt neer op een bedrag van ongeveer € 30,- per week. Met de inleg van [partner] gaat het om gemiddeld € 40,- per week. Daarvan kon eiser boodschappen doen.
2. De te beoordelen periode loopt van 1 februari 2019 tot 6 september 2019. Het besluit tot intrekking van bijstand is een belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat verweerder aannemelijk moet maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. In dit geval betekent dat dat verweerder aannemelijk moet maken dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor verweerder niet kan vaststellen of er recht op bijstand bestaat
3. Verweerder heeft eiser gevraagd bankafschriften te overleggen. Dat heeft eiser gedaan. Uit de bankafschriften blijkt dat uitgaven voor levensonderhoud via eisers bankrekening vrijwel ontbreken in de periode van 1 februari 2019 tot en met 25 april 2019 en na die datum ver onder de volgens het Nibud minimale kosten voor levensonderhoud voor een gezin van twee personen liggen. Uit de overgelegde bankafschriften van eiser en [partner] blijkt dat zij samen over de periode van 1 februari 2019 tot 31 juli 2019 een bedrag van € 552,64 hebben uitgegeven aan kosten voor levensonderhoud. Deze periode bestaat uit 181 dagen. Dit betekent dat de uitgaven voor levensonderhoud van hen gezamenlijk per dag € 3,05 bedroegen. Nu de zichtbare uitgaven voor levensonderhoud zo laag zijn, roept dat de vraag op hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Het is vervolgens aan eiser om daar een controleerbare, onderbouwde verklaring voor te geven. De vraag hoe eiser in zijn levensonderhoud en dat van zijn zoon heeft kunnen voorzien, is een voor het recht op bijstand van belang zijnde vraag.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij in zijn levensonderhoud en dat van zijn zoon heeft voorzien.
4.1
De verklaring die eiser heeft gegeven voor de lage uitgaven voor levensonderhoud, namelijk dat hij goedkoop en meestal eenvoudige en vegetarische gerechten bereidt, dat zijn vriendin een gedeelte van de boodschappen betaalt, dat zij boodschappen meenam als zij bleef eten en dat zijn zoon heel weinig eet en ook regelmatig bij anderen eet is daarvoor onvoldoende. Het Nibud gaat voor drie personen in de samenstelling van een gezin zoals dat van eiser, zijn zoon en [partner] uit van een minimaal bedrag aan levensmiddelen van € 14,55 per dag. Als alleen van eiser en zijn zoon wordt uitgegaan, is dat een bedrag van € 12,21 per dag. De bedragen die het Nibud hanteert, vormen een algemeen geaccepteerd richtsnoer om te bepalen hoeveel een gezin in een bepaalde samenstelling nodig heeft voor levensonderhoud. [1] Omdat het om een richtsnoer gaat, is afwijking hiervan mogelijk, maar dan moet er wel een plausibele verklaring zijn die de discrepantie verklaart. Voor eiser en [partner] zijn de gezamenlijke uitgaven voor levensonderhoud slechts € 3,05 per dag. Voor een afwijking die zo groot is als in eisers geval, is het aan hem om voor die discrepantie een aannemelijke verklaring te geven. Daar is hij niet in geslaagd. Zijn verklaring dat zijn vriendin boodschappen voor hen meeneemt, is niet afdoende. De uitgaven die [partner] deed voor levensonderhoud zijn namelijk al meegerekend in het totaalbedrag van € 552,64 dat (zichtbaar) is uitgegeven voor levensonderhoud. Verder blijkt uit de pintransacties die te zien zijn op de bankrekening van eiser dat hij, anders dan hij eerst verklaarde, wel uitgaven deed bij een viswinkel en slagerij. Ook de verklaring dat zijn zoon een eetstoornis heeft, weinig eet en ook regelmatig ergens anders eet, is niet afdoende. Daarbij is allereerst van belang dat eiser hierover tegenstrijdig heeft verklaard. Tegenover verweerder heeft hij verklaard dat hij en zijn zoon eigenlijk altijd thuis eten. Pas in beroep verklaart eiser dat zijn zoon regelmatig ergens anders eet. Verweerder mag uitgaan van de verklaring die eiser tegenover hem heeft afgelegd. Eiser heeft zijn in beroep gegeven verklaring weliswaar onderbouwd met een schriftelijke verklaring van een buurman, maar deze verklaring is niet van doorslaggevende betekenis. De schriftelijke verklaring is achteraf opgemaakt en is slechts in algemene bewoordingen gesteld. Er kan niet uit worden afgeleid dat eiser structureel lagere kosten voor levensonderhoud had omdat zijn zoon niet met hem mee zou eten. Bovendien geldt dat zelfs als uitgegaan zou worden van eisers in beroep gegeven verklaring dat zijn zoon vaak ergens anders eet, dit nog geen afdoende verklaring is voor de zeer lage uitgaven voor levensonderhoud. Voor eiser alleen is het richtbedrag namelijk al € 6,69 per dag. Het bedrag dat eiser en [partner] gezamenlijk uitgaven voor levensonderhoud is nog niet de helft daarvan. Gelet op het voorgaande vormen de gegeven verklaringen geen toereikende verklaring voor dergelijke lage uitgaven voor levensonderhoud.
4.2
Ook met de door eiser gegeven verklaring dat hij boodschappen contant heeft betaald van geld dat hij heeft ontvangen van vrienden in verband met het gebruik van zijn auto of als lening heeft hij geen voldoende verklaring gegeven voor de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud en dat van zijn zoon heeft voorzien. Hierbij is van belang dat eiser zijn verklaring niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. De schriftelijke verklaringen die hij ter onderbouwing van zijn stelling in beroep heeft overgelegd, zijn daarvoor onvoldoende. Allereerst geldt dat deze twee verklaringen tekstueel (nagenoeg) identiek zijn en ten behoeve van de onderhavige procedure zijn opgesteld, hetgeen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid. De verklaringen van de twee vrienden zijn ook niet concludent met de verklaring van eiser: eiser heeft immers verklaard dat de betreffende vrienden ook leningen hebben verstrekt, maar daarover wordt in de twee verklaringen in het geheel niet gesproken. De bewijzen van kasopnames door de twee vrienden vormen geen relevante onderbouwing, omdat er geen directe link gelegd kan worden tussen deze kasopnames, de schriftelijke verklaringen van de vrienden en de verklaringen van eiser zelf. Uit de bewijzen van kasopnames blijkt niet dat de opgenomen bedragen aan eiser zijn gegeven als onkostenvergoeding voor het gebruik van de auto, als betaling voor boetes of zijn gegeven als lening. Ook de stelling dat de door de vrienden veroorzaakte boetes onderdeel uitmaakten van de betalingen, verhoudt zich niet met de uitsluitend ronde bedragen (€ 100,- of € 200,-) die gegeven zouden zijn. Op grond van het voorgaande kan aan de verklaringen en de overzichten van kasopnames niet die waarde worden toegekend die eiser eraan gehecht wenst te zien. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij contante bedragen ontving van vrienden in verband met het gebruik van zijn auto of als lening en dat hij met deze contante bedragen zijn dagelijkse boodschappen heeft betaald.
4.3
Het voorgaande betekent dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij in de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2019 in zijn levensonderhoud en dat van zijn zoon heeft voorzien, terwijl dit wel op zijn weg lag.
5. Uit wat hiervoor staat, volgt dat eiser niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. Dat hij niet goed Nederlands spreekt en er daardoor mogelijk verwarring is ontstaan, komt voor eisers rekening en risico. Het had op zijn weg gelegen om hulp van derden in te roepen, als hij door zijn beperkte kennis van de Nederlandse taal niet goed begreep wat van hem verwacht werd. [2] Door onvoldoende openheid van zaken te geven, heeft eiser een zodanige onduidelijke situatie geschapen met betrekking tot zijn financiële positie dat daardoor niet is vast te stellen of er recht dan wel aanvullend recht op bijstand bestond. Gelet hierop was verweerder bevoegd om de bijstand in te trekken over de periode van 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2019. Dit betekent dat verweerder gehouden was de bijstand terug te vorderen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek van eiser om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G Nicholson, voorzitter, en mr. J.A. Schuman en mr. M.N. Noorman, leden, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is gedaan op 10 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenenvoorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:892)
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:205)