In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 3 januari 2020, heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R.C. Moed, de behandelend rechter in een eerdere zaak over een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Hilversum. Het wrakingsverzoek is ingediend op basis van vermeende vooringenomenheid van de rechter, die volgens verzoeker een conclusie heeft getrokken over het parkeren van zijn auto, terwijl hij dit betwistte. Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was door de bestuurlijke lus toe te passen, wat volgens hem nadelig was voor hem als eiser.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker zijn wrakingsverzoek te laat heeft ingediend, aangezien hij pas zes weken na het bekend worden van de feiten en omstandigheden die tot de wraking leidden, het verzoek indiende. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet voldoet aan de eisen van artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die stelt dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden. Hierdoor werd verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking.
De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De procedure in de oorspronkelijke zaak, met zaaknummer UTR 18/2685-T, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.