Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Rekestnummer: 20/1087
Rechtbank Midden-Nederland
In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, is op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 28 mei 2020 is ingediend door verzoeker, geboren in Syrië, met betrekking tot de vergoeding van advocaatkosten en reiskosten. Het verzoek is gedaan op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 1 december 2019 een kennisgeving van niet verdere vervolging heeft ontvangen en dat het verzoekschrift met overschrijding van de indieningstermijn is ingediend. De rechtbank oordeelt dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat het verzoekschrift eerder bij de rechtbank Amsterdam is ingediend en vervolgens naar de rechtbank Midden-Nederland is doorgestuurd. De rechtbank acht verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.
De rechtbank heeft de kosten van rechtsbijstand en de reiskosten beoordeeld. Voor de reiskosten is vastgesteld dat alleen de kosten van tweede klas openbaar vervoer voor vergoeding in aanmerking komen, terwijl de reiskosten van de moeder van verzoeker zijn afgewezen. Wat betreft de kosten van rechtsbijstand heeft de rechtbank geoordeeld dat de werkzaamheden van de raadsman noodzakelijk waren voor een behoorlijke verdediging. De gevraagde vergoeding van € 1.415,70 voor de kosten van de raadsman is toegewezen, evenals een vergoeding van € 280,- voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift. In totaal is aan verzoeker een vergoeding van € 1.697,76 toegekend, terwijl het meer of anders verzochte is afgewezen. De beslissing is genomen door mr. O.P. van Tricht, rechter, en is openbaar uitgesproken in de raadkamer.