ECLI:NL:RBMNE:2020:5935

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
UTR 19/5425
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning op basis van gebrekkige adviezen van de welstandscommissie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vervangen van een deel van een stenen tuinmuur door een stalen hekwerk. Het college weigerde deze vergunning op basis van adviezen van de Commissie Welstand en Monumenten (CWM), die volgens eiseres gebreken vertoonden. De rechtbank oordeelde dat het college zich niet in redelijkheid op deze adviezen had mogen baseren, aangezien de adviezen niet voldeden aan de vereisten van zorgvuldigheid en volledigheid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om opnieuw op de aanvraag te beslissen, waarbij het college rekening moet houden met de gebreken in de eerdere adviezen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige advisering door de CWM en de noodzaak voor het college om deze adviezen kritisch te beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5425

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigden: mr. S.W. Derksen en mr. C.G. Top)
en

het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Erdogan).

Procesverloop

In het besluit van 21 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van een bouwplan waarbij een deel van een stenen tuinmuur in de achtertuin van het perceel [adres] in [woonplaats] wordt vervangen door een stalen hekwerk.
In het besluit op bezwaar van 18 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 9 oktober 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. In 2015 is in de achtertuin van [adres] in [woonplaats] een deel van een stenen tuinmuur vervangen door een stalen hekwerk, zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning was aangevraagd of verleend. Eiseres heeft de wens om deze situatie alsnog te legaliseren. Daarvoor heeft eiseres in 2016 een omgevingsvergunning aangevraagd. Deze omgevingsvergunning werd in eerste instantie verleend, maar later naar aanleiding van bezwaar en beroep door omwonenden ingetrokken. Volgens verweerder was het bouwplan namelijk in strijd met redelijke eisen van welstand, waarbij door verweerder werd verwezen naar adviezen van de Commissie Welstand en Monumenten van de gemeente Utrecht (CWM). De procedure over deze eerste omgevingsvergunning is recent geëindigd in een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). [1] In deze uitspraak heeft de Afdeling, kort gezegd, geoordeeld dat de adviezen van de CWM van 12 december 2017 en 20 februari 2018 gebreken vertonen, waardoor verweerder deze adviezen niet aan de weigering van de eerste omgevingsvergunning ten grondslag heeft mogen leggen. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat de CWM niet heeft getoetst aan het juiste beleidsniveau en ten onrechte het mogelijk parkeren op het perceel heeft meegenomen in haar beoordeling van het bouwplan. De rechtbank begrijpt overigens, samen met partijen, dat waar de Afdeling het advies van de CWM van 20 februari 2018 noemt, zij het advies van 6 februari 2018 heeft bedoeld. In het vervolg van deze uitspraak wordt daarom ook gesproken over het advies van 6 februari 2020.
De weigering van de tweede omgevingsvergunning
2. Gedurende de procedure over de eerste omgevingsvergunning heeft eiseres een nieuwe aanvraag gedaan, waarin het initiële bouwplan is gewijzigd. Deze aanvraag ziet op een bouwactiviteit in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarvoor geldt dat een dergelijke aanvraag door verweerder kan worden geweigerd op grond van strijd met redelijke eisen van welstand. [2] Volgens verweerder is deze tweede aanvraag eveneens in strijd met de redelijke eisen van welstand en daarom heeft verweerder ook deze tweede aanvraag geweigerd.
Het geschil
3. Eiseres stelt dat verweerder zich bij de weigering van de tweede omgevingsvergunning niet in redelijkheid op de adviezen van de CWM heeft mogen baseren, omdat deze adviezen gebreken vertonen. Daarbij heeft eiseres gewezen op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling over de eerste omgevingsvergunning. Verweerder stelt dat de adviezen die aan de eerste weigering ten grondslag lagen geen rol hebben gespeeld bij de weigering van de tweede omgevingsvergunning. Bij de tweede weigering heeft verweerder zich namelijk alleen gebaseerd op een advies van de CWM van 13 november 2018.
Welk advies ligt aan het bestreden besluit ten grondslag?
4. De rechtbank zal moeten beoordelen welk advies of welke adviezen van de CWM verweerder ten grondslag heeft gelegd het bestreden besluit van 18 november 2019.
5. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat niet alleen het advies van de CWM van 13 november 2018, maar dat ook de eerdere adviezen van de CWM een rol hebben gespeeld bij de weigering van tweede omgevingsvergunning. Uit de tekst van het advies van 13 november 2018, het primaire besluit en het bestreden besluit blijkt dat de eerdere adviezen van de CWM zijn betrokken bij de totstandkoming van het advies van 13 november 2018. In het advies zelf wordt door de CWM het volgende overwogen: ‘
in lijn met de eerdere adviezen wordt de brede opening in de tuinmuur afgewezen.’In het primaire besluit wordt eerst het advies van 13 november 2018 geciteerd. Daarna wordt het advies van 6 februari 2018 geciteerd als onderbouwing voor de weigering van de omgevingsvergunning (“
In de notulen van de vergadering van 6 februari 2018 is daarnaast het volgende opgenomen:”). In het bestreden besluit concludeert verweerder vervolgens dat de CWM in haar advies van 13 november 2018 heeft gewezen op de adviezen van 12 december 2017, 6 februari 2018, 15 mei 2018 en 29 mei 2018 en dat er geen tegenstrijdigheden zijn tussen het advies van 13 november 2018 en deze eerdere adviezen. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder bij de weigering de omgevingsvergunning te verlenen ook de eerdere adviezen heeft meegewogen. Dat de oudere welstandsadviezen zien op een ander bouwplan, brengt niet zonder meer met zich mee dat zij geen rol gespeeld kunnen hebben bij de beoordeling van het nieuwe, gewijzigde plan. Uit het advies van 13 november 2018 blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de CWM met haar advies voortborduurt op die oude adviezen.
6. Op zitting heeft verweerder toegelicht dat, als de eerdere adviezen toch meegenomen zouden worden, de verwijzing naar de eerdere adviezen alleen ziet op het gedeelte van die adviezen over de breedte van het hekwerk. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat wat de Afdeling heeft geoordeeld over de eerder adviezen dit onderdeel niet zou raken. De rechtbank kan die toelichting van verweerder niet volgen. De kritiek van de Afdeling ten aanzien van die eerdere adviezen ziet namelijk onder andere op het verkeerde beleidsniveau waaraan is getoetst door de CWM. De overwegingen van de CWM die uit deze verkeerde toets volgen omvatten ook de breedte van het hekwerk. Dus ook als verweerder zou worden gevolgd in zijn standpunt dat de oudere adviezen alleen van belang zijn voor zover die gaan over de breedte van de opening in de tuinmuur, worden deze adviezen geraakt door de uitspraak van de Afdeling.
7. Aangezien uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat de oude adviezen van de CWM gebreken vertonen, kon verweerder in haar advies van 13 november 2018 niet op deze adviezen voortborduren. Uit het voorgaande volgt dat het advies van 13 november 2018 zodanige gebreken vertoont dat verweerder deze niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. De beroepsgrond slaagt.
8. Omdat de voorgaande beroepsgrond slaagt, behoeven de overige gronden van eiseres geen behandeling.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat de beoordeling of een aanvraag om een omgevingsvergunning in strijd met de redelijk eisen van welstand is, een bevoegdheid van verweerder is. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen en verweerder zal opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525,-- en wegingsfactor 1).
11. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,-- moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit van 15 november 2019;
 draagt verweerder op om binnen zes weken na verzenddatum van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,--;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,-- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Uitspraak van 16 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2227.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo.