In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 2 april 2020, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere behandeld. Het besluit, gedateerd 27 februari 2019, verklaarde het bezwaar van eiser tegen de brief van 13 februari 2019, met als onderwerp 'Saldobevestiging 2018', niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser had een ongedateerde brief, ontvangen op 7 maart 2019, ingediend als beroepschrift, maar deze was niet ondertekend. De rechtbank heeft eiser op 13 maart 2019 verzocht om het beroepschrift binnen vier weken te ondertekenen, met de waarschuwing dat het beroep anders niet-ontvankelijk verklaard zou worden. Eiser heeft echter niet binnen de gestelde termijn een ondertekend beroepschrift overgelegd en heeft geen reden gegeven voor dit verzuim.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zoals bepaald in artikel 8:54 Awb, en dat het beroep daarom niet inhoudelijk behandeld zal worden. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Gena, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.