ECLI:NL:RBMNE:2020:606

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
UTR 19/734
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om invordering van dwangsom wegens overtreding van omgevingsvergunning door modelvliegclub

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van percelen nabij een modelvliegclub, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had verzocht om een dwangsom in te vorderen van de modelvliegclub (MVC) wegens vermeende overtredingen van de aan hen verleende omgevingsvergunning. Eiser stelde dat de club zich niet hield aan de voorschriften van de vergunning, waaronder de minimale vlieghoogte van 20 meter. Eiser had filmbeelden overgelegd als bewijs van de overtredingen, maar het college weigerde de dwangsom in te vorderen, omdat de toezichthouders geen overtredingen hadden geconstateerd tijdens hun controles.

De rechtbank oordeelde dat het college voldoende had gecontroleerd en dat de filmbeelden van eiser onvoldoende bewijs boden voor de gestelde overtredingen. De rechtbank benadrukte dat de waarnemingen van de toezichthouders betrouwbaar waren en dat de filmbeelden niet duidelijk genoeg waren om te concluderen dat MVC de voorschriften had overtreden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde het besluit van het college om geen dwangsom in te vorderen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/734

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. van Duijn),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Wiersma).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Modelvliegclub Midden-Nederland (MVC),
gemachtigde: mr. dr. R.M. Schnitker.

Procesverloop

Eiser heeft in zijn brief van 23 juli 2018 verweerder verzocht om bij MVC een dwangsom in te vorderen en een nieuwe last onder dwangsom op te leggen.
In het besluit van 17 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 8 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [A] . Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen. Namens MVC is verschenen dr. [B] , bijgestaan door zijn gemachtigde en [C] .

Overwegingen

1. Op 28 juli 2014 heeft verweerder een omgevingsvergunning aan MVC verleend voor de duur van vijf jaar voor het inrichten en gebruiken van het perceel [.] ten behoeve van een modelvliegclub. Aan deze vergunning is onder meer het voorschrift verbonden dat leden van MVC boven andere percelen dan het door MVC gehuurde perceel niet lager dan op een hoogte van 20 meter mogen vliegen met modelvliegtuigjes. Daarnaast bevat de omgevingsvergunning een vliegcirkel waarbinnen gevlogen mag worden.
2. Eiser is eigenaar van twee percelen die gedeeltelijk binnen de vliegcirkel liggen. Hij houdt koeien op zijn agrarisch bedrijf. Eiser heeft verweerder op 5 november 2015 verzocht om handhavend op te treden, omdat hij van mening is dat er buiten de vliegcirkel en buiten het modelvliegterrein op een hoogte van minder dan 20 m wordt gevlogen. Nadat verweerder dit verzoek in eerste instantie heeft afgewezen, heeft hij in het besluit van 3 april 2018 alsnog een last onder dwangsom opgelegd. Deze last heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 13 februari 2019 vernietigd [1] , voor zover MVC daarbij is gelast zich ten oosten van het vliegterrein in het geheel te onthouden van starten en landen. De ABRvS heeft daarbij overwogen dat de last na deze vernietiging alleen betrekking heeft op het vliegen lager dan 20 m tijdens de fases van starten en landen ten oosten van het vliegterrein.
Standpunt eiser
3.1
Eiser heeft in zijn brief van 23 juli 2018 aan verweerder laten weten dat hij van mening is dat de voorschriften van de tijdelijke omgevingsvergunning nog elke dag worden overtreden omdat vliegtuigen op grote schaal op het vliegveld landen vanuit het oosten over eisers gronden. Ook andere voorschriften van de tijdelijke omgevingsvergunning worden met grote regelmaat overtreden, zo laat eiser weten. Omdat MVC zich niet houdt aan de opgelegde last, verzoekt eiser verweerder tot invordering van de dwangsom van € 10.000,- over te gaan. Bij zijn brief heeft eiser een USB-stick gevoegd met daarop vier filmopnamen gedateerd 18 juli 2018 (hierna: de filmbeelden). Eiser meent dat deze beelden voldoende inzicht in de feiten en omstandigheden geven om een invorderingsbesluit te kunnen nemen, omdat overduidelijk is wanneer (en dat) vliegtuigen nog altijd het luchtruim ten oosten van het vliegveld gebruiken om te landen. Hij verwijst in dit verband naar een uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBB). [2] In zijn brief merkt eiser ook nog op dat hij van verweerder verwacht dat verweerder de gemaakte beelden door een ter zake deskundig persoon laat onderzoeken en beoordelen.
3.2
In zijn bezwaarschrift merkt eiser op dat verweerder ten onrechte de door hem ingestuurde filmbeelden niet heeft betrokken bij de besluitvorming. Deskundige medewerkers hadden aan de hand van die beelden eenvoudig kunnen vaststellen dat vliegtuigen over eisers gronden landen, zo stelt eiser. Eiser herhaalt zijn verwijzing naar de uitspraak van het CBB omdat daar naar zijn mening duidelijk uit blijkt dat en hoe door derden gemaakt beeldmateriaal moet worden betrokken bij het te nemen besluit.
Besluiten verweerder
4.1
Verweerder heeft eisers verzoek afgewezen omdat zijn toezichthouders bij hun vele controles geen overtreding hebben geconstateerd. Waarnemingen die niet door een medewerker van het bevoegd gezag zijn gedaan kunnen volgens verweerder niet als bewijs voor een overtreding worden gebruikt. Verweerder verwijst daarvoor naar een uitspraak van de ABRvS. [3]
4.2
In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat de overgelegde filmbeelden geen bewijs leveren dat de dwangsom is verbeurd. Er zijn door verweerder controles aangekondigd en die zijn sinds eisers verzoek ook uitgevoerd. De rapporten van de toezichthouders hebben verweerder geen aanleiding gegeven om te besluiten dat de last van
3 april 2018 niet is nageleefd door MVC of dat een dwangsom is verbeurd. De door eiser aangehaalde uitspraak van het CBB gaat niet over de vaststelling of een dwangsom is verbeurd en is daarom niet van toepassing. Verder wijst verweerder erop dat de ABRvS de wijze van controleren door verweerder niet ondeugdelijk heeft geacht. De ABRvS heeft wel geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat op een meer betrouwbare manier dan met het blote oog kan worden vastgesteld of de modelvliegtuigjes buiten de vliegcirkel vliegen. [4] Eisers bezwaren dat de wijze van controleren ineffectief is, dat verweerder jarenlang stelselmatig weigert zelf de feiten en omstandigheden op deskundige, deugdelijke en controleerbare vast te stellen en weigert de wijze van controleren aan te passen, snijden volgens verweerder dan ook geen hout.
Gronden van beroep
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat verweerder de filmbeelden van 18 juli 2018 terzijde heeft geschoven en ze niet heeft onderworpen aan een betekenisvol onderzoek. Onder verwijzing naar de eerder genoemde uitspraak van 18 april 2018 van het CBB meent eiser dat verweerder de plicht heeft om te onderzoeken en te beoordelen of het beeldmateriaal van eiser aanknopingspunten biedt voor nader onderzoek. In plaats van de beelden te onderzoeken en de vlieghoogte te berekenen heeft verweerder slechts toezichthouders controles laten uitvoeren waarbij met het blote oog en/of op afstand ( [.] ) of in het zicht van de vliegers is geschat hoe hoog de vliegtuigjes vlogen en of zij zich binnen de vliegcirkel bevonden. Dat vindt eiser geen deugdelijke manier van controleren of onderzoeken. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat MVC wel degelijk de last heeft overtreden, heeft eiser berekeningen van [A] ingezonden.
Oordeel rechtbank
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat zij in deze procedure alleen verweerders weigering om een invorderingsbesluit te nemen kan toetsen. De omgevingsvergunning(en) van MVC en de last(en) onder dwangsom staan zelf niet ter discussie. Verder geldt voor de toetsing dat uit het oogpunt van rechtszekerheid de last onder dwangsom van toepassing is zoals deze luidde op het moment van het nemen van het besluit. Concreet hield die last toen in dat er niet gestart of geland mocht worden aan de oostzijde van het vliegterrein omdat daarbij de minimale vlieghoogte van 20 meter niet wordt gehaald. Dat de ABRvS in zijn uitspraak van 13 februari 2019 deze last deels heeft vernietigd, is dus voor de vraag of MVC de last heeft overtreden, niet relevant.
7. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS dient aan een invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen. Dit brengt met zich dat de vaststelling of waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag, door een ter zake deskundig persoon in opdracht van het bevoegd gezag of door een ter zake deskundig persoon wiens bevindingen het bevoegd gezag voor zijn rekening heeft genomen. De vastgestelde of waargenomen feiten en omstandigheden dienen op een duidelijke wijze te worden vastgelegd. Dat kan geschieden in een schriftelijke rapportage, maar in bepaalde gevallen ook met foto’s of ander bewijsmateriaal. Duidelijk moet zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gehanteerd. Voor zover de vastgestelde feiten en omstandigheden in een geschrift zijn vastgelegd, dient een inzichtelijke beschrijving te worden gegeven van hetgeen is vastgesteld of waargenomen. Een schriftelijke rapportage dient voorts in beginsel te zijn voorzien van een ondertekening door de opsteller en een dagtekening. Aan het ontbreken van een ondertekening en een dagtekening kan worden voorbijgegaan, indien op andere wijze kan worden vastgesteld dat de opsteller van de rapportage degene is die de daarin vermelde feiten en omstandigheden heeft vastgesteld of waargenomen en wanneer die vaststelling of waarneming heeft plaatsgevonden. [5]
8.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat er gedurende een half jaar intensief is gecontroleerd op en nabij het terrein van MVC. Eiser zet vraagtekens bij deze controles, maar niet kan worden gezegd dat verweerder zijn handhavingstaak niet serieus genomen heeft. De rechtbank stelt verder vast dat eisers verzoek van 23 juli 2018 met de daarbij geleverde filmbeelden voor verweerder kennelijk aanleiding is geweest de reeds eind mei 2018 gestarte controles voort te zetten. In zijn verweerschrift en op de zitting heeft verweerder verder verklaard dat, hoewel dit niet in het bestreden besluit wordt vermeld, de filmbeelden wel degelijk zijn bekeken. Omdat op basis van die beelden niet kon worden vastgesteld dat sprake was van een overtreding, heeft verweerder zijn eigen controles voortgezet. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen.
8.2
Verweerders standpunt dat de filmbeelden onvoldoende bewijs opleverden voor het kunnen vaststellen van een overtreding kan de rechtbank volgen. De filmbeelden, die ook in de zittingszaal zijn vertoond, zijn niet zo duidelijk dat op grond daarvan meteen kan worden geconcludeerd dat de last wordt overtreden. Daarvoor zijn er te veel onzekere factoren en variabelen. Zo ontbreekt onder meer informatie over de plek waarvandaan de beelden zijn gemaakt, over de afstand van die plek tot het terrein van MVC en/of het modelvliegtuig en over de hoogte en de hoek van de camera. Ook is niet duidelijk of de modelvliegtuigen wel worden bestuurd door leden van MVC. In de bezwaarfase heeft eiser de filmbeelden ook niet met cijfermateriaal of iets dergelijks toegelicht zodat het verweerder niet verweten kan worden dat hij zich voor het nemen van het primaire besluit en het bestreden besluit heeft gebaseerd op de waarnemingen van zijn toezichthouders en geen berekeningen heeft gemaakt op grond van eisers filmbeelden.
8.3
De vraag of verweerder zich bij zijn besluitvorming heeft mogen baseren op de rapporten van de toezichthouders beantwoordt de rechtbank bevestigend. Toezichthouders zijn ter plaatse geweest en hebben 147 maal gecontroleerd of aan de voorschriften werd voldaan. Bij alle controles is geconcludeerd dat er geen overtreding plaatsvond. Dat de waarnemingen door de toezichthouder met het blote oog zijn gedaan, betekent niet dat ze onbetrouwbaar of onnavolgbaar zijn. Verder is in de rapporten duidelijk opgetekend waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gehanteerd.
Conclusie
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepsgronden niet slagen. Het beroep is daarom ongegrond en het bestreden besluit kan in stand blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en
mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Uitspraak van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:426
2.Uitspraak van 18 april 2018, ECLI:NL:CBB:2018:128
3.Uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:469
4.Uitspraak van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:115
5.uitspraak van 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179