ECLI:NL:RBMNE:2020:751

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
7562333
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering tot betaling van overuren en buitengerechtelijke kosten na bewijsopdracht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 4 maart 2020 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J.W. de Haij, en een gedaagde, vertegenwoordigd door mr. P.C. van As. De eiser, die handelt onder een handelsnaam, vorderde betaling van overuren en buitengerechtelijke kosten van de gedaagde, een besloten vennootschap. De procedure volgde op een deelvonnis van 27 november 2019, waarin de gedaagde was opgedragen bewijs te leveren van een nadere afspraak over de betaling van overuren. De gedaagde heeft echter laten weten af te zien van bewijslevering, wat betekent dat de door haar gestelde afspraak niet is komen vast te staan. Hierdoor heeft de eiser recht op de gevorderde betaling van overuren, die door de kantonrechter is vastgesteld op een bedrag van € 581,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 14 december 2018.

Daarnaast heeft de kantonrechter het totaalbedrag van de vordering, inclusief eerder toegewezen bedragen, vastgesteld op € 15.296,00. Ook de buitengerechtelijke kosten van de eiser zijn toegewezen, ter hoogte van € 927,96. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om extra proceskosten toe te kennen, aangezien de proceshandelingen na het deelvonnis beperkt waren. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7562333 UC EXPL 19-2031 MJ/1546
Vonnis van 4 maart 2020
inzake
[eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam],
zaakdoende te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.W. de Haij,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] , gemeente Utrecht,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. P.C. van As.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het deelvonnis van 27 november 2019
  • de akte uitlating van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het deelvonnis van 27 november 2019 hield een tussenvonnis in. De kantonrechter heeft [gedaagde] opgedragen te bewijzen dat partijen, in afwijking van artikel 6.1. van de overeenkomst van opdracht, zijn overeengekomen dat en per wanneer alle gewerkte overuren tegen een tarief van € 35,00 per uur zouden worden afgerekend. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten op welke wijze zij bewijs wil leveren.
2.2.
[gedaagde] heeft daarop laten weten dat zij afziet van bewijslevering op dit onderdeel.
2.3.
Dit betekent dat de door haar gestelde nadere afspraak met [eiser] niet is komen vast te staan en [eiser] recht heeft op uitbetaling van het verhoogde bedrag van de overuren, zoals door hem gevorderd. De kantonrechter verwijst naar overweging 2.17 van het deelvonnis. In het deelvonnis heeft de kantonrechter dit deel van de vordering van [eiser] berekend op een bedrag van € 581,00. Dit bedrag zal thans worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 14 december 2018.
2.4.
Het in hoofdsom in het deelvonnis en dit vonnis toegewezen bedrag bedraagt € 14.715,00 + € 581,00 = € 15.296,00. Niet is bestreden dat [eiser] aanspraak heeft op vergoeding van de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten. Het gehanteerde tarief is redelijk en komt bij het toegewezen bedrag in hoofdsom uit op € 927,96. Dit bedrag zal worden toegewezen.
2.5.
[eiser] heeft als de in het gelijk gestelde partij aanspraak op vergoeding van zijn proceskosten door [gedaagde] . Nu echter de proceshandelingen na het deelvonnis beperkt zijn gebleven tot uitsluitend een akte aan de zijde van [gedaagde] zelf, is er geen reden om bij dit eindvonnis nog een vergoeding toe te kennen boven het reeds toegewezen bedrag voor vergoeding van proceskosten.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 581,00 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 14 december 2018 tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 927,96 vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2020.