Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De verdere procedure
- het deelvonnis van 27 november 2019
- de akte uitlating van [gedaagde]
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 4 maart 2020 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J.W. de Haij, en een gedaagde, vertegenwoordigd door mr. P.C. van As. De eiser, die handelt onder een handelsnaam, vorderde betaling van overuren en buitengerechtelijke kosten van de gedaagde, een besloten vennootschap. De procedure volgde op een deelvonnis van 27 november 2019, waarin de gedaagde was opgedragen bewijs te leveren van een nadere afspraak over de betaling van overuren. De gedaagde heeft echter laten weten af te zien van bewijslevering, wat betekent dat de door haar gestelde afspraak niet is komen vast te staan. Hierdoor heeft de eiser recht op de gevorderde betaling van overuren, die door de kantonrechter is vastgesteld op een bedrag van € 581,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 14 december 2018.
Daarnaast heeft de kantonrechter het totaalbedrag van de vordering, inclusief eerder toegewezen bedragen, vastgesteld op € 15.296,00. Ook de buitengerechtelijke kosten van de eiser zijn toegewezen, ter hoogte van € 927,96. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om extra proceskosten toe te kennen, aangezien de proceshandelingen na het deelvonnis beperkt waren. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.