ECLI:NL:RBMNE:2020:814

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
16/058972-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van geld van minderjarige zoon door wettelijk vertegenwoordiger

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 februari 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een geldbedrag van haar minderjarige zoon. De verdachte, geboren in 1977, heeft in de periode van 8 april 2011 tot en met 4 november 2011 een bedrag van € 23.112,00, dat toebehoorde aan haar zoon, weggenomen. Dit geld was afkomstig uit een schadevergoeding die aan haar zoon was uitgekeerd en stond op een rekening met een BEM-clausule, wat betekende dat de verdachte niet zonder toestemming van de kantonrechter over dit geld mocht beschikken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de BEM-clausule en dat zij het geld desondanks naar haar eigen rekening heeft overgemaakt zonder de vereiste toestemming. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich het geld wederrechtelijk heeft toegeëigend, ondanks haar verweer dat zij het geld voor de opvoeding van haar zoon had gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar schuldenproblematiek en een persoonlijkheidsstoornis. De benadeelde partij, de zoon van de verdachte, heeft schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft de vordering voor een deel afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor de gestelde schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/058972-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 februari 2020
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft plaatsgevonden op 7 februari 2020. Omdat verdachte bij de zitting aanwezig was, is juridisch gezien sprake van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar:
- verdachte, bijgestaan door haar advocaat: mr. C.H. Dijkstra;
- de officier van justitie: mr. I.M.F. Graumans;
- de benadeelde partij, [slachtoffer] , bijgestaan door zijn advocaat: mr. B.J. Tieman.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat zij zich in de periode van 8 april 2011 tot en met 4 november 2011 in Baarn een geldbedrag van ongeveer € 33.000,00, toebehorende aan haar zoon [slachtoffer] (hierna: [voornaam van slachtoffer] ), heeft toegeëigend.
De volledige tenlastelegging is in de bijlage bij dit vonnis opgenomen. De tenlastelegging is zo opgebouwd dat de rechtbank eerst moet kijken of kan worden bewezen dat verdachte het geldbedrag heeft gestolen, waarbij zij heeft gebruik gemaakt van inlogcodes en/of bankpassen die zij niet mocht gebruiken (de ‘primaire verdenking’). Indien dat niet het geval is, moet de rechtbank nagaan of kan worden bewezen dat zij het geldbedrag heeft verduisterd (de ‘subsidiaire verdenking’).

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in deze zaak, moet zij kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mocht verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Inleiding
Op 22 juni 2000 is [voornaam van slachtoffer] gebeten door een hond. Hierbij heeft hij letsel opgelopen aan zijn hoofd, armen en benen. De verzekeraar van de eigenaar van de hond heeft aan [voornaam van slachtoffer] een schadevergoeding uitgekeerd. Deze schadevergoeding is uitbetaald op een bankrekening waaraan een zogenoemde BEM-clausule was verbonden. Deze clausule houdt in dat gedurende de minderjarigheid van [voornaam van slachtoffer] niet over het geld kon worden beschikt zonder toestemming van de kantonrechter. Dit gold niet voor de verkregen rente op deze rekening. Verdachte heeft de volledige schadevergoeding opgenomen en uitgegeven.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie wist verdachte dat het geld aan [voornaam van slachtoffer] toebehoorde en dat zij door de BEM-clausule niet zonder toestemming van de kantonrechter over het geld mocht beschikken. Door het geld toch naar haar eigen rekening over te maken, heeft verdachte zich naar het oordeel van de officier van justitie schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte heeft de rechtbank gevraagd verdachte van zowel de primaire als de subsidiaire verdenking vrij te spreken. Zij heeft daartoe als eerste aangevoerd dat verdachte zich het geld niet heeft toegeëigend. Verdachte heeft het geld juist gebruikt in het belang van [voornaam van slachtoffer] , voor wie het geld ook bedoeld was. In het geval dat de rechtbank vindt dat wel sprake is van toe-eigening van het geld, heeft de advocaat aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het de bedoeling van verdachte was om zich het geld onrechtmatig (‘wederrechtelijk’) toe te eigenen. Verdachte dacht namelijk dat zij het geld gewoon voor de opvoeding en verzorging van [voornaam van slachtoffer] kon gebruiken en was zich er niet van bewust dat dat niet mocht. Hierdoor kan zowel diefstal als verduistering niet worden bewezen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij in 2000 is gebeten door een hond, waarbij hij letsel heeft opgelopen. Naar aanleiding van dit ongeluk is er een spaarrekening, een Regenboog Rekening met rekeningnummer [rekeningnummer] , opgezet ten behoeve van een letselschade uitkering met een zogeheten BEM-clausule. Deze clausule houdt in dat er niet over het geld mag worden beschikt gedurende de minderjarigheid van de rekeninghouder dan met machtiging van de kantonrechter. [2] In 2009 is zijn moeder zonder zijn toestemming en medeweten naar de bank gegaan met het verhaal dat er geen BEM-clausule aanwezig is op de Regenboog Rekening. De bank heeft toen de BEM-clausule verwijderd. Vanaf dat moment heeft zijn moeder de gehele controle over de Regenboogrekening gekregen. Op 8 april 2011 is de slotuitkering, een bedrag van € 23.112, betaald door London Verzekeringen. Dit bedrag heeft zijn moeder zonder zijn toestemming opgenomen. Hij is hier in 2018, na zijn 21e verjaardag, achter gekomen. [3]
Het dossier bevat afschriften van de rekening met rekeningnummer [rekeningnummer] . Hieruit blijkt dat er op 8 april 2011 een bedrag van 23.112,00 op deze rekening is gestort met als beschrijving ‘London verzekeringen’. In de periode van 8 april 2011 tot en met 4 november 2011 is dit bedrag in verschillende overschrijvingen overgemaakt op de rekening op naam van [verdachte] . [4]
Het dossier bevat de overeenkomst tot opening van de Rabo RegenBoog Rekening. Deze overeenkomst is door verdachte, als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] , op 13 juli 2006 getekend. In deze overeenkomst is een BEM-clausule opgenomen: “Gedurende de minderjarigheid mag niet over de inlage worden beschikt dan met machtiging van de kantonrechter. Deze bepaling geldt niet voorzover het de rente betreft" [5]
Het dossier bevat een beschikking van de Rechtbank Utrecht van 1 maart 2011. Hieruit volgt dat verdachte, als ouder van de minderjarige [slachtoffer] , aan de rechtbank een machtiging had verzocht om namens [voornaam van slachtoffer] een vaststellingsovereenkomst tot vergoeding van de door de minderjarige geleden schade aan te mogen gaan. De kantonrechter heeft de gevraagde machtiging verleend onder de voorwaarde dat de aan de minderjarige uit te keren gelden worden gestort op een rekening waarvan slechts bedragen kunnen worden opgenomen met toestemming van de kantonrechter. [6]
Het dossier bevat voorts de vaststellingsovereenkomst van London Verzekeringen. Deze vaststellingsovereenkomst is door verdachte, als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] , op 14 december 2010 getekend. Uit deze vaststellingsovereenkomst blijkt dat de slotuitkering van € 23.112,00 gestort zou worden op een BEM rekeningnummer. [7]
Tot slot bevat het dossier een notitie van de Rabobank met de volgende tekst: “In 2006 is er een Rendementsrekening geopend met een ABB code S (toestemming kantonrechter B.E.M.) (…). Nu wilt zijn moeder geld van de Rendementsrekening afhalen. Dit gaat niet vanwege de ABB code. Moeder geeft aan dat er helemaal geen Bem clausule aanwezig is.” [8]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij het gehele bedrag dat door de verzekeraar op de rekening van [voornaam van slachtoffer] is gestort, heeft opgenomen. [9]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Volgens de wet is diefstal het wegnemen van een goed van een ander ‘met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen’. Dat verdachte het geld van de rekening van [voornaam van slachtoffer] heeft opgenomen, staat niet ter discussie. De vraag die beantwoord dient te worden is of verdachte dit heeft gedaan met het oogmerk om het geld zich wederrechtelijk toe te eigenen. Volgens de advocaat van verdachte is geen sprake van toe-eigening van het geld, omdat verdachte het geld voor [voornaam van slachtoffer] heeft gebruikt. De rechtbank oordeelt anders. Verdachte mocht niet over de schadevergoeding beschikken, behalve met toestemming van de kantonrechter en met uitzondering van de verkregen rente. Vast staat dat verdachte voor het opnemen van de verschillende bedragen nooit toestemming heeft gevraagd aan de kantonrechter. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich het geld heeft toegeëigend.
De vraag die dan overblijft, is of verdachte, op het moment dat zij de geldbedragen overmaakte naar haar eigen rekening, wel of niet wist dat dat niet mocht. Met andere (meer juridische) woorden: of bij verdachte sprake was van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval was. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk dat verdachte onmiskenbaar heeft geweten dat er een BEM-clausule op de rekening van [voornaam van slachtoffer] van toepassing was. Verdachte heeft immers ten behoeve van [voornaam van slachtoffer] de Regenboog Rekening met BEM-clausule geopend, aan de kantonrechter toestemming gevraagd om de vaststellingsovereenkomst namens [voornaam van slachtoffer] te mogen sluiten en deze overeenkomst ook daadwerkelijk gesloten. In alle drie de documenten wordt expliciet verwezen naar de BEM-clausule, waarvan de inhoud in de beschikking van de kantonrechter ook nog in heldere bewoordingen wordt uitgelegd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij deze documenten weliswaar heeft getekend, maar de inhoud ervan niet heeft gelezen. Wat hier verder ook van zij, het tekenen van documenten zonder deze te lezen is een omstandigheid die voor haar rekening en risico komt. Daar komt bij dat uit de notitie van de Rabobank volgt dat verdachte contact heeft gezocht met de bank toen zij ineens geen geld meer op kon nemen. De bankmedewerker heeft toen uitgelegd dat dit kwam door de ABB-code. Hierop heeft verdachte verklaard dat er geen BEM-clausule op de rekening zit. De bankmedewerker is dit gaan uitzoeken. Uiteindelijk is de BEM-clausule verwijderd door de bank omdat men geen informatie meer kon vinden. De bank heeft - na door [voornaam van slachtoffer] aansprakelijk te zijn gesteld - erkend fout te hebben gehandeld en heeft de schade aan [voornaam van slachtoffer] vergoed. Uit de bewijsmiddelen - afzonderlijk, maar ook in onderlinge samenhang bezien - volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte wel degelijk op de hoogte was van het bestaan van de BEM-clausule en dus wist dat zij niet over het geld mocht beschikken. Nu verdachte het geld desondanks zonder toestemming van de kantonrechter naar haar eigen rekening heeft overgeboekt, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat bij verdachte sprake was van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Ook indien het geld (ten dele) ten goede is gekomen aan [voornaam van slachtoffer] - zoals verdachte ter zitting heeft verklaard - leidt dit niet tot een ander oordeel. Verdachte was immers niet gerechtigd tot het doen van opnames van de Regenboog Rekening zonder expliciete toestemming van de kantonrechter. De tenlastegelegde diefstal kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte het gehele aan [voornaam van slachtoffer] toebehorende bedrag van € 33.112,00 naar haar eigen rekening heeft overgemaakt. De voorschotten van in totaal
€ 10.000,00 heeft zij echter al in 2010 - dus voor 8 april 2011, de begindatum van de tenlastelegging - overgemaakt. Omdat de rechtbank gebonden is aan de in de tenlastelegging genoemde periode, kan niet worden bewezen dat verdachte het gehele bedrag van ruim
€ 33.000,00 heeft gestolen, maar wel een bedrag van € 23.112,00. Daarnaast kan de rechtbank niet bewijzen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van inlogcodes die zij niet mocht gebruiken, omdat zij als wettelijk vertegenwoordiger beschikte over de bij de rekening behorende inlogcodes. Zij mocht deze ook gebruiken om bijvoorbeeld de rente
- waarop de BEM-clausule uitdrukkelijk niet zag - op te nemen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de verdenking dat zij gebruik heeft gemaakt van een, zoals dat juridisch wordt genoemd, ‘valse sleutel’.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte:
in de periode van 8 april 2011 tot en met 4 november 2011 te Baarn een grote hoeveelheid geld (te weten € 23.112,00 ), die aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal worden vrijgesproken van alles wat meer in de tenlastelegging is opgenomen dan wat hierboven is bewezen verklaard. De rechtbank heeft spel- en typfouten in de tenlastelegging aangepast, maar dat is niet in het nadeel van verdachte gebeurd.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet gebleken is dat er zo'n rechtvaardigingsgrond voor het door verdachte gepleegde feit bestond. Dit feit is dus strafbaar.
De wet noemt het door verdachte gepleegde feit:
diefstal.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet gebleken is dat er in het geval van verdachte sprake is van zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte heeft, wanneer verdachte niet wordt vrijgesproken, gevraagd verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bewezen is dat verdachte een bedrag van € 23.112,00, dat aan haar minderjarige zoon toebehoorde, heeft gestolen. Feitelijk heeft zij ruim € 33.000,00 van hem gestolen. Dit geld was in het kader van een schadevergoeding aan haar zoon uitgekeerd. Zodra hij meerderjarig zou zijn, zou hij over dit geld kunnen beschikken. Toen hij na het bereiken van zijn 21e levensjaar navraag deed naar dit geld, bleek dat verdachte het gehele bedrag had opgenomen en dat er niets meer van over was. Verdachte heeft hiermee niet alleen schade toegebracht aan het vermogen van haar zoon, maar zij heeft ook een ernstige vertrouwensbreuk veroorzaakt.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van verdachte van 6 januari 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het advies van Reclassering Nederland van 18 oktober 2019. Hieruit volgt dat bij verdachte een persoonlijkheidsstoornis met onder andere borderline trekken is vastgesteld. Verdachte is hiervoor al enige jaren vrijwillig onder behandeling. Verdachte kampte daarnaast met schuldenproblematiek, waardoor zij was toegelaten tot de WSNP. Ter zitting heeft verdachte verklaard inmiddels schuldenvrij te zijn verklaard, maar nog wel onder beschermingsbewind te staan. De reclassering acht een taakstraf, gelet op de fysieke gesteldheid van verdachte, niet haalbaar en is van mening dat een behandelverplichting geen meerwaarde heeft.
Met het oog op de ernst van het feit is de rechtbank in beginsel van oordeel dat een gevangenisstraf in deze zaak passend zou zijn. Gelet op het lange tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank het echter niet wenselijk om verdachte vast te zetten. Om deze reden acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden. Alleen in het geval verdachte in de komende twee jaar opnieuw een strafbaar feit pleegt, zal zij de gevangenisstraf dienen te ondergaan.

9.BENADEELDE PARTIJ

De aangever, [slachtoffer] , heeft aangegeven dat hij schade heeft geleden en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van deze schade. Zijn schade bestaat volgens hem uit:
- misgelopen rente over het bedrag van € 10.000,00: € 6.133,63
- misgelopen rente over het bedrag van € 23.122,00: € 6.338,03
- eigen bijdrage zorgverzekering: € 385,00
- immateriële schade: € 2.000,00
- proceskosten: € 1.200,00
Het weggenomen bedrag van € 33.122,00 is door de Rabobank aan de benadeelde partij vergoed.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij wat betreft het gedeelte van de vordering dat ziet op de misgelopen rente niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien deze berekening te ingewikkeld is en daarmee een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert. Volgens haar zou de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het gedeelte van de vordering dat ziet op de proceskosten, aangezien niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze kosten al heeft gemaakt. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd het bedrag dat ziet op de eigen bijdrage en € 1.000,00 aan immateriële schade toe te wijzen (en de benadeelde partij voor wat betreft het resterende bedrag aan immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren).
9.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte heeft allereerst verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, aangezien verdachte volgens haar zou moeten worden vrijgesproken. Indien verdachte niet wordt vrijgesproken, heeft zij gevraagd de vordering voor wat betreft de misgelopen rente af te wijzen, omdat de rente niet onder de BEM-clausule viel en verdachte hierover mocht beschikken. Zij heeft daarnaast gevraagd de benadeelde partij voor wat betreft het gedeelte van de vordering dat ziet op de eigen bijdrage en de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien dit gedeelte van de vordering volgens haar onvoldoende is onderbouwd. Een causaal verband tussen het strafbare feit en deze schade is volgens haar namelijk niet komen vast te staan. Zij heeft ook gevraagd de benadeelde partij in het gedeelte van de vordering dat ziet op de proceskosten niet-ontvankelijk te verklaren, omdat zij van verdachte heeft begrepen dat er voor deze zaak een toevoeging aan de benadeelde partij is afgegeven.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij in het gedeelte van de vordering dat ziet op de misgelopen rente niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de rente niet onder de BEM-clausule viel en verdachte hier dus over mocht beschikken. Er is daarom geen rechtstreeks verband tussen het strafbare feit en de gestelde schade. De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in het gedeelte van de vordering dat ziet op het eigen risico en de immateriële schade, aangezien de rechtbank van oordeel is dat onvoldoende is komen vast te staan dat deze schade is ontstaan door het strafbare feit. Uit het dossier en hetgeen op zitting is besproken, volgt namelijk dat de relatie tussen verdachte en haar zoon al geruime tijd moeizaam was. Het rechtstreeks verband tussen het strafbare feit en de gestelde schade kan in deze procedure daarom onvoldoende worden vastgesteld. De benadeelde partij kan de vordering nog wel aanbrengen bij de burgerlijke rechter. Nu de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zullen de proceskosten worden afgewezen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De rechtbank heeft de volgende artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast:
14a, 14b, 14c en 310.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering;
  • bepaalt dat de benadeelde partij de vordering bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
  • compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, voorzitter,
mrs. P.K. van Riemsdijk en S.M. van der Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.Z. Schoppink, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 februari 2020.
mr. P.K. van Riemsdijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 8 april 2011 tot en met 4 november 2011 te Baarn, althans in Nederland, een (grote) hoeveelheid geld (te weten ongeveer 33.000 EURO), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/ die weg te nemen voornoemde (grote) hoeveelheid geld onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een of meerdere(inlog)codes en/of een of meerdere bankpassen waartoe zij, verdachte, niet gerechtigd was;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 8 april 2011 tot en met 4 november 2011 te Baarn, althans in Nederland opzettelijk een (grote) hoeveelheid geld (te weten ongeveer 33.000 EURO) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als moeder/wettelijke vertegenwoordiger, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 maart 2019, genummerd PL0900-2018222701, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 41. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 5.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 6.
4.Een geschrift, te weten: het rekeningoverzicht van de rekening met rekeningnummer [rekeningnummer] , p. 20-26.
5.Een geschrift, te weten: de overeenkomst tot opening van de Rabo RegenBoog Rekening, p. 33-34.
6.Een geschrift, te weten: de beschikking van de Rechtbank Utrecht van 1 maart 2011, p. 39-40.
7.Een geschrift, te weten: de vaststellingsovereenkomst van London Verzekeringen, p. 28-29.
8.Een geschrift, te weten: een notitie van de Rabobank, p. 41.
9.Proces-verbaal ter terechtzitting van 7 februari 2020.