ECLI:NL:RBMNE:2020:874

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
UTR 17/2780
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor uitbreiding activiteiten afvalverwerkings- en recyclebedrijf; beoordeling van herstelbesluit na tussenuitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2020 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die op 29 mei 2017 was verleend aan eiseres, een afvalverwerkings- en recyclebedrijf. Eiseres had beroep ingesteld tegen deze vergunning, omdat zij meende dat er gebreken in de voorschriften waren. De rechtbank had eerder, op 3 september 2019, een tussenuitspraak gedaan waarin het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht de gelegenheid kreeg om de geconstateerde gebreken te herstellen. Het college heeft op 15 november 2019 een herstelbesluit genomen, waarin enkele voorschriften zijn aangepast en andere zijn ingetrokken.

De rechtbank heeft in de einduitspraak geoordeeld dat het college de gebreken in het besluit van 29 mei 2017 heeft hersteld, maar dat het beroep van eiseres tegen dit besluit gegrond is. De rechtbank vernietigt het besluit voor zover het de voorschriften 3.2.1, 3.2.10, 3.7.2 en 3.2.14 betreft. De rechtbank oordeelt dat de gewijzigde voorschriften uit het herstelbesluit deel uitmaken van de omgevingsvergunning. Eiseres had verzocht om aanpassing van de voorschriften, maar de rechtbank oordeelt dat het college geen aanleiding had om het aangepaste voorschrift onjuist of onvolledig te houden.

De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden, maar dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/2780

einduitspraak van de meervoudige kamer van 2 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: P. van Gils),
en
het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht(hierna: het college), verweerder
(gemachtigde: G.A.M. Bellomo).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten.

Inleiding

In het besluit van 29 mei 2017 heeft het college aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van drie bouwwerken, het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met de beheersverordening en het veranderen of veranderen van de werking van een deel van de inrichting. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 3 september 2019 tussenuitspraak gedaan in deze zaak [1] . In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zestien weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het besluit van 29 mei 2017 te herstellen.
Het college heeft in het besluit van 15 november 2019 de voorschriften 3.2.1, 3.2.10 en 3.7.2 van de op 29 mei 2017 verleende omgevingsvergunning aangepast en het voorschrift 3.2.14 van deze omgevingsvergunning ingetrokken.
In haar brief van 17 december 2019 heeft eiseres haar zienswijze gegeven op dit herstelbesluit.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 17 januari 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.

Het besluit van 29 mei 2017

2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank een aantal gebreken in de voorschriften van de verleende omgevingsvergunning van 29 mei 2017 vastgesteld. Het beroep van eiseres tegen dit besluit is dan ook gegrond. Het besluit van 29 mei 2017 wordt vernietigd, voor zover het gaat om de voorschriften 3.2.1, 3.2.10 en 3.7.2 en 3.2.14. De rechtbank zal hieronder eerst het herstelbesluit beoordelen om daarna te bezien welke consequenties aan de vernietiging van het besluit van 29 mei 2017 moeten worden verbonden.
Het herstelbesluit van 15 november 2019
3. De rechtbank stelt vast dat het college in het herstelbesluit van 15 november 2019 de voorschriften 3.2.1, 3.2.10 en 3.7.2 heeft aangepast en voorschrift 3.2.14 ingetrokken. Eiseres is het eens met de aanpassing van de voorschriften 3.2.10 en 3.7.2 en de intrekking van voorschrift 3.2.14. Zij kan zich echter niet geheel vinden in het aangepaste voorschrift 3.2.1. Verder verzoekt zij de rechtbank terug te komen op het in de tussenuitspraak gegeven oordeel over het aanvullen van de aanvraag (artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
Gewijzigde voorschrift 3.2.1
4.1
Eiseres kan zich verenigen met de aangepaste maximale hoeveelheden (ton/jaar) voor de
activiteit shredderen (120.000 ton/jaar) en de sorteerlijn (125.000 ton/jaar). Volgens eiseres is
de opsomming van afvalstromen per verwerkingsmethode in de tweede kolom van de tabel in voorschrift 3.2.1 echter niet volledig. Met betrekking tot sorteren dient een onderscheid te worden gemaakt in sec sorteren (“grof” sorteren) en sorteren middels de sorteerlijn. Alle te accepteren afvalstromen kunnen in principe worden gesorteerd hetzij met behulp van de kraan om vervuiling c.q. bijmenging uit een monostroom te verwijderen of om ferro- en non-ferrometalen te scheiden. Daarnaast kan een aantal gemengde afvalstromen worden gesorteerd met behulp van de sorteerlijn. Eiseres verzoekt de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien door de tabel zoals opgenomen in voorschrift 3.2.1. aan te passen conform haar voorstel zoals opgenomen in de zienswijze.
4.2
De rechtbank ziet geen aanleiding het aangepaste voorschrift voor onjuist of onvolledig te houden. Zij stelt vast dat het college de maximale hoeveelheid voor het shredderen van houtachtige afvalstoffen heeft gewijzigd in 120.000 ton/jaar en die voor het sorteren van bouw- en sloopafval in 125.000 ton/jaar. Daarmee heeft het college het door de rechtbank geconstateerde gebrek hersteld. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het college in dit voorschrift ook onderscheid had moeten maken in “grof” sorteren en de sorteerlijn. Uit de aanvraag blijkt ook niet dat eiseres heeft gevraagd dit onderscheid te maken. Voorts is in voorschrift 3.1 van de omgevingsvergunning opgenomen dat in de inrichting maximaal 300.350 ton van de in de daaronder opgenomen tabel vermelde afvalstoffen per kalenderjaar mogen worden geaccepteerd voor verwerking (zie pagina 27 van de omgevingsvergunning). Tussen partijen is deze maximale hoeveelheid te accepteren stoffen voor verwerking niet in geschil. Het opnemen van “grof” sorteren van diezelfde maximale hoeveelheid als aparte verwerkingsmethode is niet in overeenstemming met het acceptatiebeleid en evenmin met de afzonderlijke afvalstroomkaarten. Dit beoog slaagt daarom niet.
Aanvullen van de aanvraag
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar zienswijze, zij het in andere bewoordingen, heeft herhaald wat zij al eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht. Hierover heeft de rechtbank zich echter al uitgelaten in de tussenuitspraak. De rechtbank kan, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen, niet terugkomen van zo'n in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Uit wat eiseres in dit verband heeft opgemerkt in de zienswijze, volgt niet dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel in de tussenuitspraak. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie over het herstelbesluit
6. Het college heeft met het nieuwe besluit van 15 november 2019 de gebreken in het besluit van 29 mei 2017 hersteld. Het beroep tegen het besluit van 15 november 2019 is ongegrond.
Eindoordeel
7. Gelet op de overwegingen in deze uitspraak en op die in de tussenuitspraak is het beroep tegen het besluit van 29 mei 2017 gegrond. De rechtbank vernietigt dit besluit ten aanzien van de voorschriften 3.2.1, 3.2.10 en 3.7.2 en 3.2.14. Het beroep tegen het herstelbesluit van 15 november 2019 is ongegrond. Dit betekent concreet dat de gewijzigde voorschriften uit het herstelbesluit deel uitmaken van de omgevingsvergunning van 29 mei 2017.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 29 mei 2017 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 29 mei 2017 voor zover het de voorschriften 3.2.1, 3.2.10 en 3.7.2 en 3.2.14 betreft;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 15 november 2019 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzitter, en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.