In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2020 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die op 29 mei 2017 was verleend aan eiseres, een afvalverwerkings- en recyclebedrijf. Eiseres had beroep ingesteld tegen deze vergunning, omdat zij meende dat er gebreken in de voorschriften waren. De rechtbank had eerder, op 3 september 2019, een tussenuitspraak gedaan waarin het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht de gelegenheid kreeg om de geconstateerde gebreken te herstellen. Het college heeft op 15 november 2019 een herstelbesluit genomen, waarin enkele voorschriften zijn aangepast en andere zijn ingetrokken.
De rechtbank heeft in de einduitspraak geoordeeld dat het college de gebreken in het besluit van 29 mei 2017 heeft hersteld, maar dat het beroep van eiseres tegen dit besluit gegrond is. De rechtbank vernietigt het besluit voor zover het de voorschriften 3.2.1, 3.2.10, 3.7.2 en 3.2.14 betreft. De rechtbank oordeelt dat de gewijzigde voorschriften uit het herstelbesluit deel uitmaken van de omgevingsvergunning. Eiseres had verzocht om aanpassing van de voorschriften, maar de rechtbank oordeelt dat het college geen aanleiding had om het aangepaste voorschrift onjuist of onvolledig te houden.
De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden, maar dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.