In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd op 3 september 2019, wordt de zaak behandeld van [eiseres] B.V. tegen het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten. De rechtbank oordeelt over de omgevingsvergunning die aan eiseres is verleend voor het uitbreiden van haar activiteiten als afvalverwerkings- en recyclingbedrijf. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van de vergunning voor het verwerken van AVI-bodemas en het mengen van bepaalde afvalstromen. De rechtbank concludeert dat de weigering van de vergunning voor het verwerken van AVI-bodemas voldoende gemotiveerd is en dat de aanvraag niet voldoet aan de minimumstandaarden zoals gesteld in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP2). De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag niet in strijd met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft behandeld, omdat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om haar aanvraag aan te vullen. De rechtbank wijst erop dat de aanvraag voldoende informatie bevatte voor een beoordeling van de gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de fysieke leefomgeving. De rechtbank concludeert dat de vergunningvoorschriften niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat verweerder de gebreken moet herstellen. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen en schorst het bestreden besluit voor zover daarbij voorschrift 3.2.14 is vastgesteld tot de einduitspraak op het beroep.