Overwegingen
Eiseres is met ingang van 17 november 2014 inburgeringsplichtig. Dit betekent dat zij binnen drie jaar na die datum haar inburgeringsexamen moet hebben behaald. Verweerder heeft de termijn om in te burgeren op verzoek van eiseres vanwege haar zwangerschap verlengd tot 8 maart 2018. Eiseres heeft op die datum echter niet de vereiste diploma’s gehaald. Verweerder vindt dat eiseres hiervoor een verwijt kan worden gemaakt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de medische omstandigheden geen aanleiding geven om aan te nemen dat eiseres niet in staat was om in te burgeren en verwijst daarvoor naar de rapportage van Argonaut van 5 maart 2019. De persoonlijke problemen van eiseres kunnen evenmin leiden tot de conclusie dat haar niet valt te verwijten dat zij niet binnen de termijn is ingeburgerd. Verweerder hanteert als beleid dat bij huiselijk geweld moet worden aangetoond dat eiseres in een ‘blijf-van-mijn-lijfhuis’ of vergelijkbare opvang heeft verbleven en dat is in dit geval niet aangetoond. Er zijn volgens verweerder geen overige feiten omstandigheden op grond waarvan de boete gematigd moet worden.
Eiseres is het niet eens met de opgelegde boete. Zij vindt dat haar niet kan worden verweten dat zij niet binnen de termijn is ingeburgerd. Er zijn bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die maken dat verweerder in haar geval van boeteoplegging had moeten afzien. Eiseres is het niet eens met de conclusie van Argonaut dat niet is gebleken dat zij vanwege haar medische situatie gedurende de relevante periode niet in staat is geweest om onderwijs te volgen. Eiseres wijst verder op de door haar overgelegde stukken, waaruit blijkt dat zij vanwege grote spanningen in haar privéleven niet in staat is geweest onderwijs te volgen. Zij heeft ernstige problemen met haar echtgenoot gehad. Inmiddels is zij bezig van hem te scheiden. De echtgenoot van eiseres maakte haar het leven zuur en zij was als het ware opgesloten in haar woning. Er was sprake van een onhoudbare situatie die gepaard ging met huiselijk geweld. Eiseres is vanwege alle spanningen zes maanden, in de periode van mei 2017 tot november 2017, in India geweest en heeft als bewijs daarvan een vliegticket overgelegd. De dochter van eiseres is als gevolg van de moeizame thuissituatie uithuisgeplaatst. Inmiddels woont zij wel weer bij eiseres, maar eiseres is nu alleenstaand ouder met een jong kind. De gevolgen van de boete zijn volgens haar disproportioneel
.
De rechtbank vindt dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen overige bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, zoals bedoeld in artikel 8 van de Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt(beleid), waardoor het inburgeringstraject niet kon worden afgerond. Eiseres heeft namelijk de volgende stukken overgelegd:
- een aanmelding bij Jeugdbeschermingsplein van de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond van 2 januari 2018;
- een gezinsplan van 12 maart 2018 van de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond;
- een concept rapport Raadsonderzoek van 6 april 2018 van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Rotterdam-Dordrecht;
- een beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van 23 april 2018 van de rechtbank Rotterdam;
- een beslissing uithuisplaatsing van 8 mei 2018 van de Jeugdbescherming Rotterdam.
Uit deze stukken blijkt dat sprake is van een uiterst moeizame relatie tussen eiseres en haar (ex)-echtgenoot, die gepaard gaat met geweld en die gevolgen heeft voor hun dochter, [dochter] (geboren op [2016] ). [dochter] is daarom uithuisgeplaatst. Een uithuisplaatsing van een kind, zeker zo’n jong kind als [dochter] , is naar het oordeel van de rechtbank een feit dat wezenlijk ingrijpt in iemands leven. Dit feit kan wel degelijk een omstandigheid zijn die gevolgen heeft voor de mogelijkheid om een inburgeringstraject te volgen. Eiseres heeft deze problemen in de thuissituatie ook voldoende onderbouwd.
4. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de medische omstandigheden zoals onderzocht door de medische adviseur van Argonaut heeft betrokken bij de besluitvorming, maar niet blijkt dat hij zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de door eiseres gestelde problemen in de thuissituatie en de gevolgen daarvan voor de mogelijkheid om in te burgeren. Verweerder heeft weliswaar overwogen dat hij de persoonlijke omstandigheden van eiseres bij de besluitvorming heeft betrokken, maar koppelt die omstandigheden vervolgens expliciet alleen aan het gestelde huiselijk geweld door te verwijzen naar de beleidsvoorwaarde in artikel 4 van het beleid, dat eiseres in een ‘blijf-van-mijn-lijfhuis’ of vergelijkbare opvang moet hebben gezeten om in aanmerking te komen voor verlenging van de inburgeringstermijn. Verweerder heeft de persoonlijke omstandigheden van eiseres hiermee te beperkt uitgelegd en niet zichtbaar gekeken naar het totaalplaatje van de thuissituatie. Verweerder heeft hiermee immers niet, althans onvoldoende onderzocht of er zich in deze situatie omstandigheden hebben voorgedaan die zouden kunnen vallen onder artikel 8 van het beleid. Verweerder dient in dat kader ook te motiveren of en hoe de omstandigheid dat eiseres een substantiële periode in India heeft verbleven, waarvan zij heeft gesteld dat dit het gevolg was van de moeilijke thuissituatie, daarbij een rol speelt. Het bestreden besluit is dus in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd en niet zorgvuldig voorbereid.
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Zij heeft daarbij betrokken dat het hier om een bestuurlijke boete gaat en dat in dit soort zaken een terughoudende toepassing van de bestuurlijke lus aangewezen is.Voorkomen moet worden dat het bestuursorgaan in beroep een nieuwe kans krijgt om het bewijs van de overtreding nog rond te krijgen, wat gelet op het bepaalde in artikel 8:72a van de Awb nadrukkelijk niet mag. Het gaat hier echter niet om de verkrijging van aanvullend bewijs voor de overtreding. Immers vaststaat dat eiseres niet binnen de gestelde termijn haar inburgeringsexamen heeft behaald en dat zij dus niet aan haar inburgeringsplicht heeft voldaan. Het gaat hier echter om de motivering van de verwijtbaarheid en in het verlengde daarvan de vraag of de termijn met een jaar verlengd had moeten worden en/of de boete ingevolge artikel 5:46 van de Awb gematigd zou moeten worden vanwege bijzondere omstandigheden. De rechtbank ziet daarom ruimte om een bestuurlijke lus toe te passen en verweerder alsnog in de gelegenheid te stellen het genoemde gebrek te herstellen.
6. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder bij de beoordeling van de verwijtbaarheid de uithuisplaatsing van [dochter] en de thuissituatie van eiseres betrekken en ook de periode die zij in India heeft verbleven. Hij moet motiveren in hoeverre deze omstandigheden maken dat eiseres een verwijt kan worden gemaakt voor het niet voldoen aan haar inburgeringsplicht. De rechtbank geeft verweerder mee dat hij ook kan beslissen om alsnog af te zien van het opleggen van een boete als hij vindt dat eiseres geen verwijt kan worden gemaakt of dat hij de boete kan matigen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.