ECLI:NL:RBMNE:2021:1024

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
20/1743
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd voor niet vergunde aanplant en uitbreiding van fruitboomgaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G.G. Kranendonk, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort, vertegenwoordigd door E.M. Hilkhuijsen. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan eiser is opgelegd voor de aanplant van een niet vergunde windsingel en de uitbreiding van een fruitboomgaard. Eiser had eerder een omgevingsvergunning verkregen voor het aanleggen van een fruitboomgaard en een houtsingel, maar het college stelde dat eiser de vergunde afmetingen had overschreden. Eiser heeft tegen de last onder dwangsom beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de windsingel al was verwijderd en dat de fruitboomgaard binnen de vergunde afmetingen bleef.

De rechtbank heeft de procedurele en inhoudelijke gronden van eiser beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de last onder dwangsom was opgelegd, met name ten aanzien van de fruitboomgaard. De rechtbank concludeerde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen de fruitboomgaard, omdat niet kon worden vastgesteld of er op het moment van de last sprake was van een overtreding. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betrekking had op de fruitboomgaard, maar de last onder dwangsom voor de windsingel bleef in stand. Eiser werd in het gelijk gesteld, en het college werd veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1743

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser], wonend in [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort(hierna: het college), verweerder
(gemachtigde: E.M. Hilkhuijsen).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde partij], wonend in [woonplaats].

Inleiding

Op 5 maart 2014 heeft het college aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van oevers/water en een fruitboomgaard op het perceel [adres] in [woonplaats]. Op grond van deze vergunning was het eiser toegestaan om nabij de noordwestelijke grens van het perceel een houtsingel van 175 meter lang langs een fruitboomgaard aan te leggen.
Derde-partij is eigenaar van het naastgelegen perceel. Hij heeft het college bij brief van 28 februari 2016 verzocht om handhavend op te treden tegen de door eiser gerealiseerde verlenging van de vergunde houtsingel met 300 meter.
In het besluit van 20 april 2017 heeft het college eiser onder oplegging van een dwangsom gelast om de niet vergunde aanplant (hierna: de windsingel) over een lengte van 300 meter op het perceel te verwijderen. Over dit besluit hebben partijen een procedure gevolgd die heeft geleid tot uitspraken van deze rechtbank en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] .
Na de uitspraak van de ABRvS van 28 augustus 2019 heeft het college het handhavingstraject weer opgepakt. Op 1 oktober 2019 heeft het college aan eiser een voornemen tot het opleggen van (opnieuw) lasten onder dwangsom gestuurd. Eiser heeft hierop niet gereageerd.
In het besluit van 30 oktober 2019 (het primair besluit) heeft het college een last onder dwangsom opgelegd voor de aanplant van de windsingel over een lengte van 300 meter en een last onder dwangsom voor de uitbreiding van de fruitboomgaard over een lengte van 53 meter.
In zijn bezwaar van 11 november 2019 verklaart eiser dat de windsingel reeds was verwijderd. De boomgaard van 228 meter is volgens hem in overeenstemming met de verleende vergunning.
In het besluit van 27 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Deze zaak gaat over de lasten onder dwangsom die het college aan eiser heeft opgelegd
om de niet vergunde windsingel over een lengte van 300 meter te verwijderen en de fruitboomgaard terug te brengen tot de vergunde 175 meter. De rechtbank zal eerst de procedurele beroepsgrond van eiser beoordelen en vervolgens ingaan op zijn inhoudelijke beroepsgronden.
Is het bestreden besluit onvolledig en/of onvoldoende gemotiveerd?
2. Eiser voert aan dat het college in het bestreden besluit niet is ingegaan op zijn bezwaar
over de fruitboomgaard. Eiser is dan ook van mening dat het college nog steeds geen beslissing op dat bezwaar heeft genomen. Hij verzoekt de rechtbank daarom het college een dwangsom op te leggen voor niet tijdig beslissen.
3. Het college stelt zich op het standpunt dat bij het bestreden besluit de bezwaren
ontvankelijk en ongegrond zijn verklaard en dat het primaire besluit in stand is gebleven. Dit primaire besluit ziet zowel op de windsingel als de fruitboomgaard. In het bestreden besluit is geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van het onderdeel fruitboomgaard, dus ook dit bezwaar is ongegrond verklaard.
4. Deze beroepsgrond van eiser slaagt. Uitgangspunt van artikel 7:11 van de Algemene
wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is dat op grondslag van het bezwaarschrift een volledige heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het college die heroverweging niet heeft gemaakt. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat eisers bezwaren ongegrond zijn verklaard en de lasten ten aanzien van de windsingel én de fruitboomgaard in stand zijn gebleven. Er is dus wel besloten op beide bezwaren zodat de rechtbank geen aanleiding ziet voor het opleggen van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
5. Dat betekent echter niet dat het bestreden besluit op het punt van de fruitboomgaard ook
voldoende is gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit voor de motivering verwijst naar het advies van 12 maart 2020 van de commissie van advies voor de bezwaarschriften. In dit advies wordt de fruitboomgaard echter niet genoemd. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van het college ook erkend dat de onderbouwing in het advies, en dus ook in het bestreden besluit, ontbreekt. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 7:12 van de Awb, omdat het niet van een deugdelijke motivering is voorzien.
Hoe verder?
6. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden welke consequenties zij hieraan
moet verbinden. De rechtbank zal daarom ook de overige beroepsgronden bespreken zodat zij kan beoordelen of het college een nieuw besluit op eisers bezwaar moet nemen of dat de rechtbank de rechtsgevolgen in stand kan laten of de zaak zelf kan afdoen.
Bevoegdheid tot handhavend optreden
7. Als sprake is van een overtreding, is het college bevoegd en in beginsel ook verplicht
om handhavend op te treden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het college van handhavend optreden afzien, namelijk als er concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
8. Om de vraag te beantwoorden of het college in dit geval bevoegd was om handhavend
op te treden, moet de rechtbank eerst beoordelen of sprake is van een overtreding. Vervolgens kan worden beoordeeld of sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien.
Windsingel
9. Eiser voert aan dat de windsingel op het moment dat de last werd opgelegd, al
was verwijderd. Er was dus geen sprake van een overtreding en het college was niet bevoegd om handhavend op te treden.
10. Het college wijst op de controles van 28 januari 2019 en 8 juli 2019, waaruit blijkt dat
de windsingel over de niet vergunde 300 meter ongewijzigd aanwezig is. Door het niet indienen van een zienswijze tegen het voornemen om een last op te leggen, heeft eiser de geconstateerde overtreding niet weersproken. Wanneer hij de gewijzigde omstandigheden in een zienswijze had kenbaar gemaakt, had dit kunnen leiden tot een nieuwe controle en was daarmee mogelijk voorkomen dat de last onder dwangsom was opgelegd.
11. Op het moment dat het college een last oplegt, zal het zich ervan moeten vergewissen
dat sprake is van een overtreding en dat er dus bevoegdheid bestaat om handhavend op te treden. De rechtbank vindt dat er teveel tijd is verstreken tussen de controle op 8 juli 2019 en het moment waarop het college zijn voornemen heeft bekendgemaakt aan eiser. Het college had dus een nieuwe controle moeten uitvoeren. In een geval waarin zoals hier een belastend besluit wordt genomen, kan niet worden volstaan met de redenering dat eiser dan maar een zienswijze had moeten indienen. Mocht door het ontbreken van een recente controle niet meer kunnen worden vastgesteld of op het moment van het primaire besluit (nog) sprake was van een overtreding dan komt dat voor rekening van het college.
12. In het dossier zit nog een hercontroleverslag van 11 december 2019 waarin staat dat de
windsingel op dat moment nog steeds langer is dan de toegestane 175 meter [2] . Daaruit kan worden afgeleid dat de windsingel op 11 december nog aanwezig was en dus ook nog op het moment dat het college de last onder dwangsom heeft opgelegd. Daarmee staat vast dat sprake is van een overtreding [3] en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. Dat eiser de windsingel kennelijk voorafgaand aan het bestreden besluit heeft verwijderd, maakt het opleggen van de last onder dwangsom niet alsnog onrechtmatig [4] . Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het college had moeten afzien van handhaving. Het college heeft daarom kunnen besluiten tot handhavend optreden tegen de windsingel.
Fruitboomgaard
13. Eiser voert aan dat de fruitboomgaard altijd binnen de vergunde afmetingen (volgens
hem 228 meter) is gebleven. Er is dus geen sprake van een overtreding.
14. Het college verwijst naar de controlerapporten van 28 januari 2019 en 8 juli 2019.
Daaraan voegt het college toe dat de omgevingsvergunning van 5 maart 2014 een boomgaard van 175 meter toestaat. De stelling van eiser dat hij beschikt over een vergunning voor een boomgaard van 228 meter klopt dus niet.
15. Deze beroepsgrond van eiser slaagt. De rechtbank stelt vast dat in het al eerder
genoemde hercontroleverslag van 11 december 2019 staat dat de fruitboomgaard 3x50 meter plus 13,5 meter
(dus totaal 163,5 meter)is. Dit valt ruim binnen de volgens het college vergunde 175 meter [5] . Op enig moment tussen de controle van 8 juli 2019 en die van 11 december 2019 is de overtreding (voor zover die er al was gelet op eisers standpunt) dus kennelijk beëindigd. Uit het dossier valt niet te herleiden op welk moment dat is geweest en partijen hebben daar tijdens de zitting ook geen duidelijkheid over kunnen geven. Dat betekent dat, ook als uitgegaan zou worden van een vergunning van 175 meter, niet kan worden vastgesteld of er op het moment van het opleggen van de last onder dwangsom voor de fruitboomgaard (nog) sprake was van een overtreding. Rekening houdend met wat de rechtbank in rechtsoverweging 10. heeft overwogen, komt dit voor rekening van het college. Het college was daarom niet bevoegd handhavend op te treden tegen de fruitboomgaard.
16. Om misverstanden te voorkomen merkt de rechtbank op dat haar oordeel is gebaseerd
op het gegeven dat niet kan worden vastgesteld of op het moment van het opleggen van de last sprake is van een overtreding op grond waarvan het college handhavend mocht optreden. Voor dat oordeel is de vraag of eiser beschikt over een vergunning van 175 meter, zoals het college stelt, of van 228 meter, zoals eiser stelt, niet relevant.
Conclusie
17. Het beroep van eiser is gegrond. Het bestreden besluit moet wegens strijd met artikel
7:12 en artikel 5:32 van de Awb worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtbank het primaire besluit zal herroepen voor zover daarin een last onder dwangsom is opgelegd ten aanzien van de fruitboomgaard. Ook zal zij bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het college hoeft dus geen nieuwe beslissing op eisers bezwaar te nemen. De last onder dwangsom die is opgelegd ten aanzien van de windsingel blijft dus in stand.
Proceskosten en griffierecht
18. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de last is opgelegd de uitbreiding van de fruitboomgaard over een lengte van 53 meter te verwijderen en verwijderd te houden;
- herroept het primaire besluit voor zover daarbij de last is opgelegd de uitbreiding van de fruitboomgaard over een lengte van 53 meter te verwijderen en verwijderd te houden;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
(verhinderd te tekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank van 1 november 2018, procedurenummer UTR 18/967, en van de ABRvS van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2911.
2.Zie pagina’s 2, 8 en het advies op pagina 10 van dat verslag.
3.Vergelijk de onder voetnoot 1. genoemde uitspraak van de ABRvS over de windsingel.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2571.
5.Zie pagina’s 2, 7 en het advies op pagina 10 van dat verslag.