ECLI:NL:RBMNE:2021:1064

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
UTR 19/4549
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. Turkkol, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. M.E. Buter. Eiseres had beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen juist was. Eiseres had aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat, maar de rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd en begrijpelijk waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de beoordeling onjuist was en wees het verzoek om benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige af. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiseres per 15 april 2019 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N. Turkkol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.E. Buter).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2019 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij per 15 april 2019 geen uitkering krijgt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 10 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een Skype-zitting van 18 augustus 2020. Eiseres is verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en een vriendin, mevrouw
[vriendin]. Verweerder is verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de door eiseres ingebrachte verslagen van haar orthopedisch chirurg in het geding te brengen. Bij brief van 3 september 2020 heeft verweerder dit gedaan. Eiseres heeft hier op 14 september 2020 op gereageerd.
Nadat partijen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, hebben zij niet verzocht om een nadere zitting. Daarna heeft de rechtbank op 9 november 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft zich
vanuit de Werkloosheidswet op 17 april 2017 ziekgemeld wegens gezondheidsklachten. Daarvoor is zij werkzaam geweest als restaurant/horecamedewerkster voor gemiddeld 37,93 uur per week. Per einde wachttijd heeft eiseres een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres per
15 april 2019 geen WIA-uitkering krijgt, omdat zij 14,63% arbeidsongeschikt wordt geacht. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid
mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Zorgvuldigheid medisch onderzoek
4. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. Volgens haar heeft
er geen (gedegen) lichamelijk onderzoek plaatsgevonden.
5. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat
het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres lichamelijk onderzocht. Zo blijkt uit zijn rapport dat de schouderklachten van eiseres zijn onderzocht. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage gemotiveerd heeft onderbouwd waarom lichamelijk onderzoek in de bezwaarfase achterwege is gelaten. Volledigheidshalve vermeldt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat zelfs als in zijn geheel geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, dit niet hoeft te betekenen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. [1] De verzekeringsartsen hebben allebei dossierstudie verricht. De verzekeringsartsen hebben daarbij alle beschikbare informatie uit de behandelend sector in hun beoordeling betrokken, waaronder de informatie van GGZ Centraal. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage gemotiveerd op de gronden van bezwaar ingegaan. De rapportages van de verzekeringsartsen bevatten bovendien geen tegenstrijdigheden en zijn voldoende begrijpelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
Juistheid medische beoordeling
6. Daarnaast voert eiseres aan dat de medische beoordeling onjuist is, waardoor haar
beperkingen zijn onderschat. Volgens haar zijn haar klachten niet afgenomen en heeft zij meer beperkingen dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld. Zij verwijst daarbij naar haar schouderklachten en heeft ter onderbouwing van dit standpunt drie verslagen van haar orthopedisch chirurg overgelegd.
7. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de verzekeringsartsen de
beperkingen van eiseres hebben onderschat. De door eiseres ingebrachte medische stukken leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere uitkomst dan hetgeen de verzekeringsartsen hierover in de rapportages hebben vermeld. Deze informatie is van acht maanden na de datum in geding. De schouderklachten van eiseres waren bovendien al bekend bij verweerder. De primaire verzekeringsarts heeft in zijn rapportage al aangegeven dat de painful arc aan de rechterschouder reëel is en dat de rechterarm zijwaarts boven schouderniveau pijnlijk is. Om die reden heeft hij in de functionele mogelijkheden lijst beperkingen vastgesteld op de beoordelingspunten frequent reiken tijdens het werk, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk en boven schouderhoogte actief zijn. Deze beperkingen worden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gehandhaafd. Uit de verslagen van de orthopedisch chirurg blijkt daarom niet dat de medische beoordeling van verweerder op de datum in geding onjuist is.
8. Eiseres heeft haar standpunt dat zij meer beperkt is dan door verweerder is
aangenomen verder niet onderbouwd met andere medische informatie. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en haar belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek om benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige
9. Eiseres verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen,
omdat haar klachten en beperkingen onvoldoende door verweerder zijn meegewogen.
10. Zoals hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat
het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ook ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat verweerder haar beperkingen heeft onderschat, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Uit het dossier volgt dat eiseres in bezwaar informatie heeft overgelegd van GGZ Centraal. Deze informatie is kenbaar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken bij zijn beoordeling. De verslagen van haar orthopedisch chirurg zijn eveneens beoordeeld. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Daarmee is in dit geval voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie, zoals uiteen is gezet in het arrest Korošec van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015. Uit het Korošec-arrest volgt niet dat de rechter uit een oogpunt van
equality of armsgehouden zou zijn een medisch deskundige te benoemen in de situatie waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk de informatie van de behandelaars bij zijn beoordeling heeft betrokken, zoals hier aan de orde, zodat die beoordeling door de rechter kan worden getoetst. Zoals hiervoor is overwogen twijfelt de rechtbank ook niet aan de juistheid van de medische beoordeling, zodat ook daarin geen reden bestaat voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
Arbeidskundige beoordeling
11. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiseres geen beroepsgronden
naar voren gebracht, anders dan dat zij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Aangezien de rechtbank de medische beoordeling niet onjuist vindt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat verweerder per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden. Aan de hand van de geduide functies, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de theoretische verdiencapaciteit van eiseres bepaald. Door deze verdiencapaciteit vervolgens af te zetten tegen het maatmaninkomen van eiseres, heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid op correcte wijze vastgesteld op 14,63%.
Conclusie
12. Omdat uit het medisch en arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiseres minder dan 35%
arbeidsongeschikt is, heeft verweerder terecht bepaald dat eiseres per 15 april 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van 15 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:75.