ECLI:NL:RBMNE:2021:1128

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/773
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een IVA-uitkering en de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, na een ziekmelding in 2012, een WIA-uitkering aangevraagd per 13 april 2014, welke aanvraag door het UWV werd afgewezen op basis van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid. Eiseres diende op 4 maart 2019 een nieuwe aanvraag in, waarin zij verzocht om toekenning van een WIA-uitkering met terugwerkende kracht, omdat haar klachten verergerd waren. Het UWV wees deze aanvraag af, maar erkende later dat het bezwaar van eiseres gegrond was en verleende haar een WIA-uitkering vanaf 4 maart 2019. Eiseres ging in beroep tegen de beslissing van het UWV, omdat zij vond dat zij recht had op een IVA-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 2014, aangezien zij duurzaam volledig arbeidsongeschikt zou zijn.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het UWV onvoldoende onderbouwd had dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam was. De rechtbank oordeelde dat het UWV in de beslissing op bezwaar ten onrechte niet had beoordeeld of eiseres recht had op een WIA-uitkering met terugwerkende kracht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De rechtbank benadrukte dat de verzekeringsarts onvoldoende had onderbouwd waarom de arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam was, en dat de beoordeling van de aanvraag te beperkt was opgevat. De rechtbank concludeerde dat het UWV een nieuw besluit moest nemen, waarbij het de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiseres opnieuw moest beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/773

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. M.E. Buter).

Inleiding

1. Eiseres heeft na een ziekmelding in 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd per 13 april 2014. Die aanvraag is door het UWV in een besluit van 8 mei 2014 afgewezen omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Op 4 maart 2019 heeft eiseres opnieuw een aanvraag ingediend, waarin zij vraagt haar met terugwerkende kracht vanaf 13 april 2014 alsnog een WIA-uitkering toe te kennen. Zij geeft daarbij aan dat haar klachten verergerd zijn.
2. In het besluit van 23 mei 2019 heeft het UWV de aanvraag van eiseres afgewezen. In de beslissing op bezwaar van 6 januari 2019 heeft het UWV het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en aan eiseres vanaf 4 maart 2019 een WIA-uitkering toegekend op basis van volledige arbeidsongeschiktheid.
3. Eiseres is in beroep gegaan tegen de beslissing op bezwaar. Het beroep is behandeld op de zitting van 19 oktober 2020. De gemachtigde van eiseres was daarbij aanwezig. De gemachtigde van het UWV nam via Skype deel aan de zitting.
4. Tijdens de zitting is afgesproken dat het UWV een nadere motivering zal indienen. Het UWV heeft een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. Eiseres heeft daarop gereageerd.
5. De rechtbank heeft partijen gewezen op het recht om op een nadere zitting gehoord te worden. Partijen hebben daar geen gebruik van gemaakt. De rechtbank heeft op 8 januari 2021 het onderzoek gesloten.

Het geschil

6. Eiseres is het niet eens met de beslissing op bezwaar. Zij vindt dat het UWV haar aanvraag ten onrechte alleen als een melding van verergering van klachten heeft beoordeeld. Er had met terugwerkende kracht vanaf 2014 een uitkering verleend moeten worden. Eiseres vindt ook dat het UWV een zogeheten IVA-uitkering had moeten toekennen, omdat zij duurzaam volledig arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft in het beroepschrift ook een beroepsgrond aangevoerd over het dagloon, maar die beroepsgrond is op de zitting ingetrokken.
7. Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 2014, omdat er geen aanleiding is om terug te komen van het besluit uit 2014. Volgens het UWV heeft eiseres geen recht op een IVA-uitkering, omdat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is.

De beoordeling door de rechtbank

8. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het besluit uit 2014 onjuist was. Het UWV heeft daarom terecht geen WIA-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 13 april 2014 toegekend. Dat heeft het UWV in de beslissing op bezwaar ten onrechte niet beoordeeld, maar in beroep is dit hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV echter onvoldoende onderbouwd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres per 4 maart 2019 niet duurzaam is, en dat eiseres daarom geen recht heeft op een IVA-uitkering. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dat heeft.
Geen terugwerkende kracht
9. Als na een eerdere afgewezen WIA-aanvraag een nieuwe aanvraag wordt gedaan, kan de aanvraag betrekking hebben op drie situaties: 1. de klachten zijn verslechterd en daarom wordt hiervoor een uitkering toegekend; 2. het eerdere besluit was onjuist en daarom wordt alsnog een uitkering toegekend (bekend als de duuraanspraak); 3. uit door eiseres aangevoerde nieuwe feiten en/of omstandigheden blijkt dat het eerdere besluit onjuist was en daarom moet het UWV beoordelen of er aanleiding is een uitkering toe te kennen en zo ja, per welke datum.
10. In haar aanvraag van 4 maart 2019 vraagt eiseres met terugwerkende kracht een WIA-uitkering aan vanaf 13 april 2014. Zij geeft daarbij aan dat haar klachten sindsdien zijn verergerd. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn in hun rapporten ingegaan op de verslechtering. Omdat er vanwege een verslechtering een uitkering wordt toegekend, is de beoordeling van een duuraanspraak niet meer nodig. De verzekeringsartsen hebben ook niet beoordeeld of er met terugwerkende kracht vanaf 2014 een uitkering toegekend had moeten worden. Het UWV is hier in de besluiten ook niet op ingegaan. Dat had het UWV wel moeten doen. Ook is niet geprobeerd na te gaan wat precies de bedoeling van eiseres was met de aanvraag. De strekking van de aanvraag van eiseres is naar het oordeel van de rechtbank gelet op de stukken en de mondelinge toelichting tijdens de zitting door het UWV te beperkt opgevat. De beslissing op bezwaar is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11. In beroep heeft het UWV een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 september 2020 ingediend. Die beoordeelt dat in 2014 rekening is gehouden met de toen aanwezige klachten. Hij stelt dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die een ander oordeel rechtvaardigen. Hij wijst erop dat uit het dossier blijkt dat er sindsdien een duidelijke toename van arbeidsongeschiktheid is.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV in beroep voldoende onderbouwd dat niet gebleken is dat het eerdere besluit onjuist is. Eiseres heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit het tegendeel blijkt.
Beoordeling duurzaamheid
13. Op de zitting heeft het UWV erkend dat het ontbreken van duurzaamheid in de beslissing op bezwaar onvoldoende onderbouwd is. Dit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Op de zitting is afgesproken dat het UWV hiervoor alsnog een nadere onderbouwing indient.
14. Het UWV heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 oktober 2020 ingediend. Daarin schrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiseres vanaf 2012 geen bewezen werkzame (evidence-based) behandeling heeft gehad voor de conversiestoornis waar zij aan lijdt. Hij wijst erop dat bij een conversiestoornis een verband is met psychologische factoren en dat behandeling gericht moet zijn op traumaverwerking. Daarbij kan EMDR-therapie worden ingezet, in combinatie met cognitieve gedragstherapie en eventueel psychomotore therapie. Die behandelingen zijn nog niet (in combinatie of na elkaar) ingezet bij eiseres. De beperkingen kunnen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep binnen 1 of 2 jaar herstellen naar een niveau met enige beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Eiseres blijft dan aangewezen op niet overmatig stresserende werkzaamheden, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, zonder leidinggevende aspecten en persoonlijk risico.
15. Eiseres heeft gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zij wijst erop dat zij al bijna 10 jaar lang dezelfde klachten heeft, die alleen maar verergeren. Zij is bij meerdere specialisten onder behandeling geweest, en die hebben nooit EMDR als geschikte behandelmethode geopperd. Zij hebben ook nooit aangegeven dat het binnen 1 of 2 jaar een stuk beter met haar zou kunnen gaan. Eiseres wijst er verderop dat zij altijd begeleid moet worden. Specialisten hebben haar geadviseerd dat zij niet alleen moet zijn, omdat zij kan vallen. Zij kan ook niet onbegeleid reizen. Voor mensen om haar heen zijn de aanvallen die zij krijgt ook eng, zij weten niet goed hoe ze daarmee om moeten gaan.
16. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:257) dient de verzekeringsarts zich bij een claim van duurzame arbeidsongeschiktheid op de volgende manier een oordeel vormen over de duurzaamheid. Allereerst moet hij een inschatting maken van de herstelkansen in het eerste jaar en de periode erna. Die inschatting moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden van de verzekerde. Als de inschatting berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat van die behandeling voor de individuele verzekerde.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het ontbreken van duurzaamheid niet voldoende concreet en op eiseres toegespitst onderbouwd. Hij baseert het ontbreken van duurzaamheid op de mogelijkheid van een behandeling met EMDR en cognitieve gedragstherapie en eventueel psychomotore therapie. Het enkel benoemen van mogelijke behandelingen is, zeker bij deze aandoening, onvoldoende. Waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep baseert dat dit geschikte behandelingen zijn voor eiseres is niet gebleken. EMDR kan een belastende behandeling zijn, en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet kenbaar beoordeeld of eiseres zo’n behandeling wel aankan. Uit het rapport blijkt ook niet dat rekening is gehouden met de ernst en duur van de aandoening van eiseres en de combinatie met andere klachten. Evenmin blijkt of de Zorgstandaard Conversie van de GGZ bij de beoordeling is betrokken. Ook is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd wat het te verwachten resultaat zou zijn voor de klachten en beperkingen van eiseres. Welke beperkingen zullen door welke behandeling afnemen? En als die beperkingen inderdaad afnemen, of dat dan kan leiden tot gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.
Conclusie en gevolgen
18. De rechtbank heeft beslist dat het UWV in de beslissing op bezwaar ten onrechte niet heeft beoordeeld of eiseres recht heeft op een WIA-uitkering met terugwerkende kracht. Deze beoordeling heeft in beroep alsnog plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook beslist dat het UWV met de aanvullende motivering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog niet voldoende heeft onderbouwd waarom de inmiddels aangenomen volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres niet duurzaam is.
19. De beslissing op bezwaar kan niet in stand blijven vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
20. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank kan nu niet vaststellen of de IVA-uitkering terecht niet is verleend. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat de rechtbank al een informele lus heeft toegepast, die niet heeft geleid tot een herstel van het geconstateerde gebrek. Het UWV moet daarom een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 12 weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht (€ 48,-) vergoeden en aan eiseres een vergoeding betalen voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. In de beslissing op bezwaar is al een vergoeding toegekend voor de proceskosten in bezwaar. De vergoeding in beroep wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De rechtsbijstand door een gemachtigde levert 2 punten op, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting. De punten hebben een waarde per punt van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- draagt het UWV op binnen 12 weken nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld nadat op het hoger beroep is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van M. van der Knijff, griffier. De uitspraak is gedaan op 23 maart 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u binnen 6 weken na de verzenddatum van deze uitspraak in hoger beroep gaan bij de Centrale Raad van Beroep.