ECLI:NL:RBMNE:2021:1167

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
20/1045
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boetes voor overtredingen van de Meststoffenwet en de evenredigheid van de opgelegde sancties

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouderij en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had een bestuurlijke boete opgelegd gekregen van in totaal € 31.269,- voor vier overtredingen van de Meststoffenwet. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) had een controle uitgevoerd over de jaren 2017 en 2018, wat leidde tot het voornemen van de Minister om een boete op te leggen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 28 januari 2020.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij vooral de hoogte van de boetes betwistte. Tijdens de zitting op 21 januari 2021 heeft de Minister aangegeven dat de boete voor het overschrijden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen niet in stand kan blijven, wat door eiseres werd verwelkomd, maar zij handhaafde haar beroep voor de overige boetes. De rechtbank heeft overwogen dat de opgelegde boetes in strijd zijn met de evenredigheid, vooral gezien de omstandigheden van de zaak en de gevolgen voor eiseres. De rechtbank heeft de boetes voor de overtredingen van de eigen mestverwerkingsplicht en de mestverwerkingsplicht Verantwoorde Groei Melkveehouderij gematigd met 2/3 van de opgelegde bedragen.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de boetes betreft en de nieuwe boetes vastgesteld op € 425,70 en € 2.669,10. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de Minister het griffierecht van € 345,- en de proceskosten van € 1.068,- aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1045

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: ir. A.H.J. van der Putten),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma-Heringa).

Inleiding

Deze zaak gaat over een door verweerder aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete voor het overtreden van de Meststoffenwet.
Eiseres exploiteert een melkveehouderij in [plaats] . De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft bij eiseres een controle uitgevoerd op de Meststoffenwetgeving over de jaren 2017 en 2018. De bevindingen van dit onderzoek staan in het NVWA-rapport. Naar aanleiding van dit rapport heeft verweerder eiseres een brief gestuurd met daarin het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete vanwege vier overtredingen. Eiseres heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om daartegen een zienswijze in te dienen
Bij besluit van 4 september 2019 heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van in totaal € 31.269,- vanwege vier overtredingen. Het gaat om een boete van € 21.684,60 voor het overschrijden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen, een boete van € 1.277,10 voor het niet voldoen aan de eigen mestverwerkingsplicht, een boete van
€ 8.007,30 voor het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht in het kader van de Verantwoorde Groei Melkveehouderij en een boete van € 300,- voor het niet naar waarheid verstrekken van gevraagde gegevens door de landbouwer.
In het besluit van 28 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 september 2019 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021. Namens eiseres zijn verschenen de vennoten [A] en [B] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is het niet eens met de opgelegde boetes voor het overschrijden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en het niet voldoen aan de eigen mestverwerkingsplicht en de mestverwerkingsplicht Verantwoorde Groei Melkveehouderij. Het belangrijkste punt voor eiseres is de (hoogste) boete voor het overschrijden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen. Zij betwist dat zij deze gebruiksnorm heeft overschreden.
Boete overschrijden gebruiksnorm dierlijke meststoffen vervallen
2. Verweerder heeft twee dagen voor de zitting schriftelijk kenbaar gemaakt dat de boete voor het overschrijden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen niet in stand kan blijven. Verweerder heeft toegezegd dat deze boete vervalt. In reactie hierop heeft eiseres laten weten dat zij haar beroep wil handhaven, omdat zij het nog steeds niet eens is met de boetebedragen voor de overtredingen van de mestverwerkingsplicht.
3. Omdat verweerder een ander standpunt heeft ingenomen dan in het bestreden besluit en de boete voor het overtreden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen niet handhaaft, is het beroep van eiseres op dit punt gegrond. Het bestreden besluit komt, voor zover dit ziet op de boete van € 21.684,60, voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Evenredigheid
4. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat het haar nog gaat om de evenredigheid van de opgelegde boetes voor het overtreden van de eigen mestverwerkingsplicht en de mestverwerkingsplicht Verantwoorde Groei Melkveehouderij. Eiseres betwist deze overtredingen niet. Dit betekent dat zij in beginsel beboetbare overtredingen heeft begaan, die haar kunnen worden toegerekend. Partijen verschillen van mening over de evenredigheid van opgelegde boetes.
5. Eiseres vindt dat verweerder de twee boetes verder had moeten matigen. Zij was zich er vanwege de complexe regelgeving niet van bewust dat zij overtredingen beging.
Als zij had geweten dat zij niet in overeenstemming met de regelgeving handelde, dan had zij vervangende verwerkingsovereenkomsten kunnen aankopen om zo toch aan de mestwerkingsplicht te kunnen voldoen. De kostprijs om een kilogram fosfaat te kunnen compenseren is heel laag. Eiseres vindt dan ook dat de boete in geen verhouding staat tot het mogelijk genoten voordeel. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) van 15 juli 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:211) waarin het CBb overging tot matiging van de boete.
6. Daarnaast vindt eiseres de handelwijze van verweerder met betrekking tot het
laten vervallen van de boete voor het overtreden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen van belang bij de beoordeling van de evenredigheid van het gehele besluit tot oplegging van de vier boetes.
7. Verweerder ziet in de door eiseres aangehaalde omstandigheden geen aanleiding
om tot matiging over te gaan.
8. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van het CBb volgt dat de
bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie (‘criminal charge’) in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Dit betekent dat de rechtbank vol dient te toetsen of de opgelegde boete in een redelijke verhouding staat tot de ernst en verwijtbaarheid van de overtreding.
9. Verder overweegt de rechtbank dat de hoogte van de boetes zoals hier aan de orde
bij wettelijk voorschrift zijn vastgesteld. De evenredigheid van de hoogte van de opgelegde boetes zal de rechtbank toetsen in het kader van artikel 5:46, derde lid, van de Awb. Volgens dit artikellid legt het bestuursorgaan ondanks de wettelijk gefixeerde boete een lagere boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Het moet gaan om omstandigheden waarmee de wetgever niet al bij de vaststelling van de boetebedragen rekening heeft kunnen houden.
10. Op de zitting heeft eiseres nader toegelicht dat de NVWA-controle en de
boetes aanzienlijke/grote gevolgen hebben gehad voor het bedrijf. De afgelopen anderhalf jaar heeft eiseres geen investeringen durven doen om het bedrijf door te kunnen laten groeien, omdat haar een hoge boete boven het hoofd hing. Dit heeft de vennoten veel stress opgeleverd. De rechtbank vindt dat eiseres behoorlijk belast is geweest met het boetetraject en de daaropvolgende besluitvorming. In het bestreden besluit en het verweerschrift heeft verweerder steeds volhard in de opgelegde boete voor het overtreden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen. Pas twee dagen voor zitting heeft verweerder, zonder nadere motivering, deze boete laten varen. Op de zitting heeft verweerder ook niet willen toelichten waarom deze boete komt te vervallen. Door de handelwijze van verweerder is een hoge boete lange tijd ten onrechte in stand gebleven, waardoor eiseres lang in onzekerheid heeft gezeten met alle gevolgen van dien. Gelet op deze specifieke omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat eiseres onevenredig is getroffen door het besluit tot oplegging van de opgelegde boetes. Daarbij betrekt zij ook nog dat het de eerste keer is dat eiseres is beboet voor het overtreden van de Msw. De rechtbank ziet aanleiding om de twee in stand gebleven boetes voor het overtreden van de eigen mestverwerkingsplicht en de mestverwerkingsplicht Verantwoorde Groei Melkveehouderij te matigen met 2/3 van de opgelegde bedragen. Wat eiseres aanvoert over de lage kosten van verwerkingsovereenkomsten, geeft de rechtbank geen aanleiding om de boetes nog verder te matigen. Bij het bepalen van de boetenorm heeft de wetgever namelijk juist wel rekening gehouden met het behaalde economisch voordeel.
11. Gelet op de vorige overweging slaagt de beroepsgrond over de evenredigheid. De rechtbank zal het bestreden besluit ook vernietigen voor zover het de boetes betreft voor de eigen mestverwerkingsplicht en de mestverwerkingsplicht Verantwoorde Groei Melkveehouderij.
Vaststellen boetes
12. Gelet op het bepaalde in artikel 8:72a, van de Awb, stelt de rechtbank de hoogte van de boete voor het overtreden van de eigen mestwerkingsplicht vast op € 425,70 en de boete voor het overtreden van de mestverwerkingsplicht Verantwoorde Groei Melkveehouderij op € 2.669,10. Dit betekent dat het boetebedrag van deze twee overtredingen samen € 3.094,80 bedraagt. Plus de niet bestreden boete van € 300,- komt dit in totaal neer op een bestuurlijk boete van € 3.394,80.
Griffierecht en proceskosten
13. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 345,- aan haar moet vergoeden.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het gaat om de boetes van:
€ 21.684,60 voor het overschrijden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen;
€ 1.277,10 voor het niet voldoen aan de eigen mestverwerkingsplicht;
€ 8.007,30 voor het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht in het kader van de Verantwoorde Groei Melkveehouderij.
- herroept het primaire besluit, voor zover daarbij de drie hierboven genoemde boetes zijn opgelegd.
- stelt de boetes voor het niet voldoen aan de eigen mestverwerkingsplicht en het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht in het kader van de Verantwoorde Groei Melkveehouderij vast op een bedrag van € 425,70 onderscheidenlijk € 2.669,10;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzitter, en mr. J. Wolbrink en mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.