Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde mr. W.M. de Bruijn
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde mr. L. Zalait.
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.Het verzoek van [verzoekster]
Primair stelt [verzoekster] dat sprake is van verwijtbaar handelen door [verweerder] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. [verweerder] heeft zich na een voor hem teleurstellend bonusgesprek ziek gemeld. Door de bedrijfsarts is aangegeven dat er sprake was van een arbeidsconflict, maar [verweerder] heeft hierna geen inspanningen meer geleverd om dit conflict op te lossen. [verweerder] lijkt bewust te hebben aangestuurd op een conflict. Dit is uitermate verwijtbaar. [verweerder] heeft drie deskundigenoordelen bij UWV aangevraagd, maar niet de juiste en hij heeft nagelaten een second opinion aan te vragen bij de bedrijfsarts ten aanzien van de vraag of hij op medische gronden arbeidsongeschikt is. Verder voert [verzoekster] nog aan dat zij [verweerder] specifiek heeft opgeroepen om zijn werkzaamheden op 14 december 2020 weer te hervatten. [verweerder] is daar niet op ingegaan en heeft zelfs geen werkzaamheden vanuit huis verricht zoals hij had aangekondigd. [verweerder] heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan werkweigering en heeft aldus ernstig verwijtbaar gehandeld.
4.Het verweer, zelfstandig tegenverzoek en nevenverzoeken van [verweerder]
5.De beoordeling
Dat [verweerder] geen aanspraak zou kunnen maken op betaling van dit loon op grond van artikel 7:628 BW zoals door [verzoekster] is gesteld, kan de kantonrechter niet volgen. Ook al heeft [verweerder] zich in eerste instantie op het standpunt gesteld dat hij wel om medische redenen arbeidsongeschikt zou zijn, vaststaat dat door de bedrijfsarts van begin af aan is geoordeeld dat sprake is van ‘situatieve arbeidsongeschiktheid’ in verband met een arbeidsconflict.
€ 20.000,00 per jaar.