ECLI:NL:RBMNE:2021:1178

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/4368
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WIA-uitkering en terugvordering toeslag wegens werkende status en inschrijving dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een WIA-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser werd aangetroffen terwijl hij werkte, wat leidde tot de herziening van zijn uitkering en de terugvordering van een bedrag van € 5.452,78 over de periode van 11 januari 2016 tot en met 31 december 2017. Daarnaast werd er een bedrag van € 1.255,14 aan toeslag teruggevorderd, omdat zijn dochter sinds 3 juli 2019 op zijn adres stond ingeschreven, waardoor hij niet langer als ongehuwd alleenstaand kon worden aangemerkt. Eiser had ook een boete van € 40,- opgelegd gekregen voor het niet voldoen aan zijn informatieplicht. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering van de uitkering en de toeslag terecht was, en dat de boete, die al was gematigd, niet verder verlaagd hoefde te worden. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stellingen dat hij niet in staat was om te werken en dat de inschrijving van zijn dochter slechts tijdelijk was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Coskun),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: P. Vliegenthart).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van eiser herzien over de periode 11 januari 2016 tot en met 31 december 2017 en een bedrag van bruto € 5.452,78 teruggevorderd.
Bij besluit van 24 april 2020 (primair besluit II) heeft verweerder de toeslag op de WIA-uitkering van eiser herzien over de periode 3 juli 2019 tot en met 30 september 2019 en een bedrag van bruto € 1.255,14 teruggevorderd.
Bij besluit van 24 april 2020 (primair besluit III) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 40,-, omdat eiser zich niet aan zijn informatieplicht heeft gehouden.
Bij besluit van 13 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021 met behulp van Skype. Eiser heeft deelgenomen aan de Skype-zitting, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft sinds 11 januari 2016 een WIA-uitkering ontvangen. Vanaf
11 januari 2018 heeft hij bovenop zijn WIA-uitkering een toeslag op grond van de Toeslagenwet ontvangen als ongehuwd alleenstaande.
2. Op 8 juli 2019 is eiser - volgens inspecteurs van verweerder - tijdens een werkplekcontrole werkend aangetroffen bij [onderneming] te [plaats] . Tijdens een gesprek met inspecteurs van verweerder op 19 september 2019 heeft eiser toegelicht dat de onderneming [onderneming] van eiser was en dat hij deze per 1 januari 2015 heeft overgedragen aan zijn zoon. Eiser heeft verklaard dat hij daar vanaf 1 januari 2015 hand- en spandiensten heeft verricht. Eiser heeft verklaard dat hij wel gevolmachtigde van de onderneming is, maar geen vergoeding heeft ontvangen voor zijn activiteiten. Volgens eiser heeft hij deze activiteiten besproken met een medewerker van verweerder toen hij nog ziekengeld kreeg, maar hij weet niet meer met wie.
In het paspoort van eiser hebben de inspecteurs gezien dat eiser langer dan vier weken (van 20 juli 2019 tot en met 28 augustus 2019) naar Turkije is geweest. Volgens eiser heeft hij dat niet gemeld aan het verweerder, omdat hij niet wist dat hij dat moest melden.
Tijdens een gesprek op 21 november 2019 met dezelfde inspecteurs van verweerder, heeft eiser toegelicht dat hij vanaf 1 januari 2015 gemiddeld 10 uur per week bij [onderneming] heeft gewerkt, maar dat hij daar geen financiële vergoeding voor heeft ontvangen. Verder heeft eiser verklaard dat hij samenwoont met zijn dochter van 26 jaar. De inspecteurs van verweerder hebben geconstateerd dat de dochter van eiser sinds 3 juli 2019 op het adres van eiser staat ingeschreven.
3. Eiser heeft volgens verweerder over de periode 11 januari 2016 tot en met 31 december 2017 bruto € 5.452,78 te veel WIA-uitkering ontvangen, omdat hij inkomsten had uit werk (primair besluit I).
Omdat de dochter van eiser sinds 3 juli 2019 bij hem woont, is eiser vanaf die datum niet meer ongehuwd alleenstaand, maar alleenstaand woningdeler. Daarom heeft verweerder over de periode van 3 juli 2019 tot en met 30 september 2019 bruto € 1.255,14 aan toeslag ontvangen zonder dat hij daar recht op had (primair besluit II).
Omdat eiser zich niet aan zijn informatieplicht heeft gehouden, heeft verweerder ook een boete opgelegd aan eiser (primair besluit III). Verweerder heeft de vastgestelde boete van
€ 3.353,96 verlaagd naar € 40,- vanwege de financiële situatie van eiser.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de bezwaren van eiser ongegrond verklaard in het bestreden besluit. Volgens verweerder blijkt uit de verklaringen van eiser van 19 september 2019 en
21 november 2019 dat hij gewerkt heeft bij [onderneming] . Omdat eiser zijn werkzaamheden niet gemeld heeft bij verweerder, was verweerder verplicht om aan eiser een boete op te leggen. Vanwege de geringe draagkracht is de boete al gematigd tot € 40,- en verweerder ziet geen aanleiding om deze boete op nihil te stellen.
Het feit dat de dochter van eiser per 3 juli 2019 op het adres van eiser stond ingeschreven, maakt dat eiser vanaf die datum als ‘woningdeler’ aangemerkt wordt, en hij daarom recht heeft op een lagere toeslag. Dat zijn dochter niet daadwerkelijk bij hem woonde, maakt dat volgens verweerder niet anders.
Het geschil en de beoordeling door de rechtbank
5.1
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft in beroep aangevoerd dat hij niet in staat was om te werken en alleen maar in de winkel aanwezig was om bij familie en vrienden te kunnen zijn en om de eenzaamheid en depressies te ontvluchten. Eiser heeft slechts post van de postbode aangenomen, klanten van de winkel gevraagd om te wachten tot zijn zoon terug kwam en eiser heeft zonder na te denken een stageovereenkomst ondertekend, in de veronderstelling dat hij wel namens zijn zoon kon tekenen. Ook heeft eiser nooit geld ontvangen voor zijn activiteiten. Volgens eiser was hij in de periode 2016/2017 niet in de winkel, omdat hij een zwaar ongeluk en een moeilijke periode heeft gehad.
5.2
De rechtbank volgt eiser hierin niet. In een gesprek met inspecteurs van verweerder op 19 september 2019 heeft eiser te kennen gegeven dat hij vanaf 1 januari 2015 dagelijks hand- en spandiensten heeft verricht in de onderneming van zijn zoon, maar daarvoor geen loon ontvangt. Eiser heeft in een gesprek met de inspecteurs op 21 november 2019 verklaard dat hij niet exact heeft bijgehouden hoeveel hij heeft gewerkt in de periode 1 januari 2015 tot 1 oktober 2019, maar dat het gemiddeld 10 uur per week is geweest. Eiser heeft beide verklaringen ondertekend. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis. Eiser is weliswaar per e-mail van 23 november 2019 op zijn verklaring van 21 november 2019 teruggekomen, maar daar gaat de rechtbank niet in mee. In dat verband acht de rechtbank van belang dat eiser tijdens de controle op 8 juli 2019 in de onderneming is aangetroffen. Ook is eiser blijkens het onderzoeksrapport van 25 september 2019 door een tijdens de controle aangetroffen persoon geïdentificeerd als haar stagebegeleider in de periode van 26 november 2018 tot en met
18 februari 2019. Op de stageovereenkomst van 26 november 2018 staat eiser ook als eigenaar van de onderneming vermeld. Verder staat eiser volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 7 juni 2019 sinds 1 januari 2015 geregistreerd als gevolmachtigde. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zonder het te melden gewerkt heeft, terwijl hij een WIA-uitkering kreeg. Verweerder heeft de uitkering daarom mogen herzien en terugvorderen.
6.1
Eiser heeft betoogd dat verweerder hem ten onrechte per 3 juli 2019 heeft aangemerkt als ‘alleenstaand woningdeler’. De herziening en terugvordering van de toeslag is daarom onterecht. De dochter van eiser stond weliswaar sinds die datum ingeschreven, maar dat was slechts tijdelijk om haar te helpen tot zij een eigen woning had. Het verblijf van de dochter zou moeten worden aangemerkt als logeren/bezoek.
6.2
De rechtbank oordeelt anders. Eiser heeft niet bestreden dat zijn dochter per 3 juli 2019 op zijn adres stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Verweerder mag uitgaan van de gegevens die in de BRP staan. Daarom is het zo belangrijk dat die gegevens kloppen. [2] Als de dochter van eiser slechts op bezoek was, had eiser haar niet behoeven in te schrijven in de BRP. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser per 3 juli 2019 moet worden aangemerkt als ‘alleenstaand woningdeler’. Daarom mocht verweerder de toeslag terugvorderen die eiser in de periode van 3 juli 2019 tot en met 30 september 2019 teveel heeft gekregen, omdat hij in die periode nog als ongehuwd alleenstaande was aangemerkt.
7.1
Eiser heeft betoogd dat verweerder de boete op nihil had moeten stellen. Door zijn slechte gezondheid vergeet eiser weleens dingen. Het is daarom niet redelijk om hem daarom een boete op te leggen voor het schenden van de informatieplicht. Omdat eiser niet veel inkomsten heeft, had hij de € 40,- goed kunnen gebruiken om in zijn levensonderhoud te voorzien.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet met medische stukken heeft onderbouwd dat hij vanwege zijn gezondheid niet in staat moet worden geacht om aan zijn inlichtingenplicht te voldoen. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat zijn financiële situatie dusdanig slecht is dat verweerder de boete op nihil had moeten stellen. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder de boete al heeft teruggebracht van € 3.353,96 naar € 40,-.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3713.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van