ECLI:NL:CRVB:2017:3713
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op grond van niet voldoen aan medewerkings- en inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving bijstand vanaf 20 december 2011, met een onderbreking van 5 augustus 2013 tot 6 november 2013. Het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht heeft de bijstand van appellant ingetrokken op 29 september 2014, omdat hij niet voldeed aan de medewerkings- en inlichtingenverplichting. Dit besluit is niet langer in geschil. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaarde.
De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstand is gebaseerd op een verklaring van de vader van appellant, die op 16 oktober 2014 tegenover sociaal rechercheurs heeft verklaard dat appellant niet op het uitkeringsadres woont. Appellant heeft echter een latere verklaring van zijn vader overgelegd, waarin deze zijn eerdere verklaring intrekt en stelt dat appellant wel degelijk op het uitkeringsadres woont. De Raad heeft geoordeeld dat er voldoende bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de verklaring van de vader van appellant van 16 oktober 2014 niet als feitelijke grondslag voor het bestreden besluit kan dienen.
De Raad heeft geconcludeerd dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstand is voldaan. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is vernietigd, het beroep van appellant is gegrond verklaard en het besluit van het college is herroepen. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.970,- bedragen. De uitspraak is gedaan op 17 oktober 2017.