21. De vervolgvraag is of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat meer van de door hem verzochte stukken bij verweerder berusten dan de stukken die al aan hem zijn verstrekt. De rechtbank zal dit per document beoordelen.
22. Eiser voert aan dat de richtlijn voor het afstaan van BKR-kunst moet zijn gevolgd, zodat er formele besluiten moeten zijn genomen over het afstand doen van de tekeningen. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. De richtlijn die eiser aanhaalt is een handreiking, zodat verweerder niet verplicht is om deze te volgen. Bovendien heeft verweerder zelf aangegeven dat de richtlijn niet gevolgd is wat betreft het punt dat de tekeningen eerst aan mevrouw [A] zelf aangeboden hadden moeten worden. Het is dus niet gezegd dat er ook formele besluitvorming moet liggen van het volgen van de richtlijn.
23. De rechtbank is bovendien van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een administratie moet zijn van de waardebepaling van de kunstwerken waarvan de gemeente afstand heeft gedaan. Verweerder heeft verklaard dat de burgemeester van de gemeente in 2016 op een dag samen met de directeur van museum Flehite door het gemeentehuis heeft gelopen en alle kunstwerken zijn beoordeeld die er toen nog hingen. Volgens verweerder heeft de museumdirecteur aangegeven dat er geen kunstwerken waren waarvoor hij belangstelling had. De rechtbank acht het, in tegenstelling tot eiser, niet ongeloofwaardig dat de beoordeling van de kunstwerken op informele wijze is verlopen zodat er geen administratie van de waardebepaling is opgemaakt.
24. Eiser vindt het vervolgens ongeloofwaardig dat er geen administratie zou zijn opgemaakt van het aanbieden van stukken uit de inventaris van het gemeentehuis aan musea, maatschappelijke instellingen en de kringloopwinkel en dat er ook geen administratie is van de veiling van de overgebleven spullen. De rechtbank vindt het niet onaannemelijk dat beide op informele wijze zijn verlopen, zodat verweerder hiervan geen administratie heeft kunnen vinden. Het plaatsvinden van de veiling is door verweerder onderbouwd met de cheque van de donatie van de opbrengst van de veiling aan Horsewise. Verweerder heeft verklaard dat medewerkers een kijkje konden komen nemen naar alle spullen, waaronder kunstwerken, maar ook oude meubels en computers, en daarbij konden aangeven waarin ze interesse hadden en contant moesten afrekenen. In de context van het feit dat de gemeente binnen twee jaar twee keer is verhuisd, eerst naar een tijdelijk gebouw en daarna naar het nieuw gebouwde gemeentehuis, vindt de rechtbank het ook niet ongeloofwaardig dat er geen administratie te vinden is van het aanbieden van spullen aan musea, maatschappelijke instellingen en de kringloopwinkel en van de veiling. Ook hierin volgt de rechtbank eiser dus niet.
25. In tegenstelling tot wat eiser aanvoert, maakt het feit dat één van de tekeningen van mevrouw [A] weer is opgedoken, omdat deze op de veiling is gekocht door een medewerker van de Milieustraat, naar het oordeel van de rechtbank niet dat het ongeloofwaardig is dat er geen stukken zijn van deze aankoop.
26. Op de zitting heeft eiser aangegeven dat de belangrijkste persoon in dit geheel niet is gehoord, namelijk projectleider van de verhuizing de heer [C] . De heer [B] zou het afstaan van de kunstwerken in zijn schoot geworpen hebben gekregen, terwijl de belangrijkste beslissingen door de heer [C] zijn genomen. Verweerder heeft in reactie op dit standpunt aangegeven dat de heer [C] en [B] gelijktijdig projectleider waren, de eerste van nieuwbouw en de laatste van de verhuizing. Het was dus wel degelijk de heer [B] die verantwoordelijk was voor het afstoten van de inventaris van het gemeentehuis die niet werd meeverhuisd. De rechtbank heeft geen concreet aanknopingspunt om verweerder hierin niet te volgen. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet gehouden was om de heer [C] te spreken in het kader van eisers Wob-verzoek, omdat verweerder onbestreden heeft verklaard dat hij inmiddels uit dienst van de gemeente Leusden is getreden.
27. Eiser heeft ook onvoldoende concreet gemaakt en onvoldoende onderbouwd dat een van de tekeningen van mevrouw [A] op de werkkamer van wethouder [wethouder] zou hebben gehangen. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er een brief van deze wethouder onder de gemeente zou berusten, waarin zij heeft gesteld persoonlijk belang bij de tekeningen te hebben als de gemeente ze zou willen wegdoen.
28. Eiser heeft nog genoemd dat verweerder een bewaartermijn van 7 tot 10 jaar zou moeten aanhouden voor besluiten en andere documenten, zodat deze nog niet verwijderd kunnen zijn. Verweerder stelt echter niet dat de besluiten en documenten die niet zijn verstrekt zijn verwijderd, maar dat deze nooit hebben bestaan. Dan kunnen ze ook niet worden bewaard, zodat de rechtbank geen aanleiding heeft om aan te nemen dat de stukken wel onder verweerder zouden berusten gelet op de bewaartermijnen.