ECLI:NL:RBMNE:2021:1519

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/1547
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOB-verzoek inzake BKR-kunstwerken door gemeente Leusden

In deze zaak heeft eiser, namens kunstenares [A], een WOB-verzoek ingediend bij de gemeente Leusden met betrekking tot documenten over het afstand doen van tien ingelijste pentekeningen die de gemeente in de jaren zeventig had aangekocht. Eiser verzocht om informatie over de gang van zaken rondom de vernietiging van deze kunstwerken, die volgens de gemeente niet meer waardevol en niet museabel waren. De gemeente had eerder aangegeven dat de kunstwerken op deskundige wijze waren vernietigd, omdat er geen interesse was van musea of maatschappelijke organisaties. Eiser betwistte de geloofwaardigheid van deze verklaring en stelde dat er meer documenten moesten zijn die de gang van zaken konden onderbouwen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente voldoende zoekslagen heeft verricht naar de verzochte documenten en dat de stelling van de gemeente dat er geen aanvullende documenten zijn, niet ongeloofwaardig is. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer documenten onder de gemeente berusten dan al zijn verstrekt. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond is, omdat de gemeente aan zijn verplichtingen heeft voldaan en de zoekslag naar documenten adequaat was. De uitspraak werd gedaan op 14 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1547

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden, verweerder

(gemachtigde: W. Tjebbes).

Procesverloop

In het besluit van 14 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser documenten verstrekt in reactie op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) van 15 oktober 2019.
In het besluit van 3 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2020 via Skype for Business. Eiser was daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat is de voorgeschiedenis van het WOB-verzoek van eiser?
De gemeente Leusden heeft in de jaren zeventig tien ingelijste pentekeningen aangekocht van de kunstenares [A] , in het kader van de destijds geldende Beeldende Kunstenaarsregeling (BKR). Op 25 augustus 2018 heeft eiser namens mw. [A] verzocht of zij (een deel van) de tekeningen terug mag hebben als er geen bestemming meer voor is. Het was hem bekend dat de tekeningen door verhuizingen van het gemeentekantoor verspreid waren geraakt over het gemeentehuis en hij nam aan dat ze uiteindelijk in het archief terecht waren gekomen.
Op 23 oktober 2018 krijgt eiser antwoord op zijn verzoek in de vorm van een brief opgesteld namens verweerder. In deze brief wordt eiser te kennen gegeven dat er voorafgaand aan de verhuizing van de gemeente in 2016 een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de kunstcollectie van de gemeente, waarbij de BKR-kunst niet waardevol en niet museabel werd geacht. Omdat de interieurarchitect van het nieuwe gemeentehuis en ook musea, maatschappelijke organisaties en de kringloopwinkel geen interesse hadden voor de BKR-kunstwerken, zijn ze ‘op deskundige wijze vernietigd.’ Als het verzoek om teruggave van de tekeningen de gemeente had bereikt voor de sloop van het oude gemeentehuis hadden ze hier uiteraard aan voldaan, maar dit is nu helaas niet meer mogelijk.
Na nadere brieven en telefoontjes van eiser stuurt verweerder op 6 september 2019 een brief waarin verweerder nogmaals excuses voor de gang van zaken aanbiedt. Ook geeft verweerder aan dat bij het afstand doen van de tekeningen ten onrechte niet het landelijke protocol is gevolgd, op grond waarvan de tekeningen vóór vernietiging eerst aan de maker, mevrouw [A] , hadden moet worden aangeboden. Verder licht verweerder toe dat de inventaris en kunstwerken die niet mee werden verhuisd in 2016 eerst aan maatschappelijke organisaties en musea zijn aangeboden, en wat er daarna overbleef aan het personeel van de gemeente. Daarbij is één van de tekeningen door een medewerker van de Milieustraat (van de gemeente) aangekocht. De overige negen zijn vernietigd.
Eiser doet vervolgens een WOB-verzoek, waarin hij verzoekt om, kort gezegd, alle stukken, gegevens en informatie waaruit kan blijken wat de gang van zaken is geweest rond het afstand doen van de tekeningen van mevrouw [A] door de gemeente Leusden en daarbij tevens om het collegebesluit tot aanstelling van de interieurarchitect van het nieuwe gemeentehuis en de hem gegeven opdracht en de documenten waaruit de waardebepaling van de kunstwerken blijkt.
Wat heeft verweerder in reactie op eisers WOB-verzoek verstrekt en besloten?
5. Verweerder heeft in reactie op het WOB-verzoek de volgende stukken aan eiser verstrekt:
6. de aanbestedingsleidraad voor de herontwikkeling van Locatie gemeentehuis te Leusden, van 18 juli 2016;
7. een bedankbrief van Historische Kring Leusden aan verweerder voor de schenking van diverse onderwerpen die zien op de geschiedenis van de Gemeente Leusden, van 5 december 2016;
8. een cheque van € 1000 aan zorgmanege Horsewise van 6 december 2016 en een persbericht over deze donatie.
In het persbericht staat dat aan Horsewise de opbrengst van € 660,- werd gedoneerd van de verkoop aan gemeentemedewerkers van meubilair van het oude gemeentehuis dat niet mee kon worden verhuisd, door de gemeente aangevuld tot een bedrag van € 1000,-. Verweerder licht toe dat medewerkers via intranet werden uitgenodigd voor deze verkoop van de overblijvende inventaris. Ook geeft verweerder antwoord op de vragen die eiser in zijn WOB-verzoek heeft gesteld. De opdrachtbrief aan de interieurarchitect van het nieuwe gemeentehuis verstrekt verweerder niet, omdat hierin bedrijfsgevoelige informatie staat. [1] De overige stukken waar eiser om heeft verzocht bestaan volgens verweerder niet of niet meer.
6. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat verweerder een diepgaande zoekslag heeft verricht en alle door eiser verzochte documenten heeft verstrekt die hij konden vinden. De overige documenten waar eiser om heeft gevraagd bestaan niet en eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat deze wel zouden bestaan.
Wat voert eiser daartegen aan?
7. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het ongeloofwaardig is dat er niet meer stukken zijn dan verweerder heeft verstrekt. Zo moet er een document zijn met een waardebepaling van de kunstwerken. Als de richtlijn voor het afstaan van BKR-kunst is gevolgd, moeten er ook formele besluiten zijn genomen over het afstand doen van de kunstwerken en zouden er documenten zijn die gaan over het aanbieden van kunstwerken aan musea, maatschappelijke instellingen, de kringloopwinkel en aan de medewerkers van de gemeente. Nu deze stukken er niet zijn vindt eiser de door verweerder geschetste gang van zaken ongeloofwaardig. Daarbij is het volgens eiser ongeloofwaardig dat de interieurarchitect heeft geoordeeld dat er in het door hem ingerichte nieuwe gemeentehuis geen plek voor de kunstwerken is en heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de kunstwerken zijn vernietigd, zeker omdat één tekening weer is opgedoken nadat verweerder had aangegeven dat ze alle tien waren vernietigd. Verder heeft eiser ter zitting nog aangevoerd dat de belangrijkste persoon in deze kwestie niet gehoord is, namelijk de projectleider van de verhuizing van de gemeente en dat er mogelijk nog een brief is van een wethouder die enige tijd een tekening van mw. [A] op haar kamer had hangen.
Wat moet de rechtbank beoordelen?
8. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de hoogste rechter in WOB-zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), een bestuursorgaan inzichtelijk moet maken op welke wijze het heeft gezocht naar in een WOB-verzoek verzochte stukken. Daarnaast mag van een bestuursorgaan worden verwacht dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om verzochte documenten alsnog te achterhalen die niet bij het bestuursorgaan berusten, maar wel bij het bestuursorgaan hadden behoren te berusten. Dat strekt niet zo ver dat een bestuursorgaan verplicht is documenten die er (nog) niet zijn, te verzamelen, op of samen te stellen of te bewerken. Ook als een verzoek tot openbaarmaking van stukken wordt gedaan na het verstrijken van de bewaartermijn, en de mogelijkheid dus bestaat dat de verzochte documenten al vernietigd zijn, ontslaat dat het bestuursorgaan niet van zijn uit de Wob voortvloeiende verplichting te bezien of deze informatie (nog) voorhanden is. Pas als een bestuursorgaan na onderzoek stelt dat een bepaald document niet of niet meer onder dit bestuursorgaan berust en die stelling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. [2] Tot slot dient een Wob-verzoek expliciet om te vragen om documenten, niet om het stellen van informatieve vragen. Antwoorden van een bestuursorgaan op gestelde vragen of reacties op stellingen vallen daarom niet onder het besluit op een Wob-verzoek. [3]
9. In deze zaak moet en kan de rechtbank daarom alleen oordelen over de vragen of verweerder voldoende heeft gezocht naar de door eiser verzochte documenten en of de stelling van verweerder dat niet meer documenten onder hem berusten dan wat al is verstrekt niet ongeloofwaardig voorkomt. Als de rechtbank dit niet ongeloofwaardig vindt, dan is het vervolgens de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt of verweerder bepaalde documenten toch onder zich heeft..
Is het geloofwaardig dat verweerder niet meer stukken onder zich heeft?
10. De rechtbank stelt ten eerste vast dat partijen en de rechtbank het erover eens zijn dat eisers verzoek om informatie betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid, zodat het valt onder de reikwijdte van de Wob.
11. Ook stelt de rechtbank vast dat eiser geen beroepsgrond heeft geformuleerd tegen het niet verstrekken door verweerder van de opdrachtbrief aan de interieurarchitect van het nieuwe gemeentehuis, vanwege bedrijfsgevoelige informatie. De rechtbank zal hier dus verder niet op ingaan.
12. Vervolgens buigt de rechtbank zich over de vraag welke handelingen verweerder heeft verricht om te zoeken naar de door eiser verzochte stukken en de vraag of daaruit volgt dat het niet ongeloofwaardig is dat er niet meer stukken zijn dan degene die al aan eiser zijn verstrekt. In het bestreden besluit en uitgebreider op de zitting heeft verweerder verklaard de volgende onderzoekshandelingen te hebben verricht:
13. Papieren en digitale archief van de gemeente Leusden doorzocht en de administratie van dat wat naar het centrale archief (Eemland) in Amersfoort is gegaan;
14. Besluitenlijst van de gemeente Leusden in relatie tot kunstwerken doorzocht;
15. De afdeling ICT benaderd om de e-mailbox van de heer [B] projectleider van de verhuizing destijds, en van de burgemeester destijds op te vragen. Dit bleek niet mogelijk omdat de e-mails van de burgemeester maar 1 jaar waren bewaard en die van de heer [B] ook niet meer te raadplegen waren;
16. Gesproken met collega die de verkoop van de overblijvende inventaris van het gemeentehuis aan gemeentemedewerkers (de veiling) heeft georganiseerd over de gang van zaken rond de veiling;
17. Gesproken met de leidinggevende van de Milieustraat, omdat een van de medewerkers daar een pentekening heeft gekocht bij de veiling van de overblijvende inventaris van het gemeentehuis;
18. Leidinggevende van de heer [B] gevraagd naar de algemene gang van zaken rond de verhuizing;
19. Collega’s die bij de gemeente werkzaam waren tijdens de verhuizing gevraagd naar de algemene gang van zaken rond de verhuizing.
Verweerder heeft verklaard dat hieruit alleen de al aan eiser verstrekte documenten naar voren zijn gekomen. De zoekslag heeft dus weinig tot niets opgeleverd. Verweerder heeft uitgelegd dat de verkoop van spullen uit het oude gemeentehuis die niet werden meeverhuisd op informele wijze is verlopen, zodat er nauwelijks informatie in documenten is neergelegd. Het is daarom moeilijk met zekerheid te herleiden wat er met de pentekeningen is gebeurd.
20. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten dat de op deze manier uitgevoerde zoekslag onvolledig is geweest. De rechtbank ziet bovendien geen aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de mededeling van verweerder dat er niet meer documenten zijn dan al zijn gevonden en verstrekt aan eiser. De verklaring voor de beperkte hoeveelheid documenten die zijn gevonden, acht de rechtbank niet ongeloofwaardig, omdat het niet onaannemelijk is dat de veiling van de overgebleven boedel van het gemeentehuis op informele wijze is verlopen.

Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat er meer documenten moeten zijn?

21. De vervolgvraag is of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat meer van de door hem verzochte stukken bij verweerder berusten dan de stukken die al aan hem zijn verstrekt. De rechtbank zal dit per document beoordelen.
22. Eiser voert aan dat de richtlijn voor het afstaan van BKR-kunst moet zijn gevolgd, zodat er formele besluiten moeten zijn genomen over het afstand doen van de tekeningen. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. De richtlijn die eiser aanhaalt is een handreiking, zodat verweerder niet verplicht is om deze te volgen. Bovendien heeft verweerder zelf aangegeven dat de richtlijn niet gevolgd is wat betreft het punt dat de tekeningen eerst aan mevrouw [A] zelf aangeboden hadden moeten worden. Het is dus niet gezegd dat er ook formele besluitvorming moet liggen van het volgen van de richtlijn.
23. De rechtbank is bovendien van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een administratie moet zijn van de waardebepaling van de kunstwerken waarvan de gemeente afstand heeft gedaan. Verweerder heeft verklaard dat de burgemeester van de gemeente in 2016 op een dag samen met de directeur van museum Flehite door het gemeentehuis heeft gelopen en alle kunstwerken zijn beoordeeld die er toen nog hingen. Volgens verweerder heeft de museumdirecteur aangegeven dat er geen kunstwerken waren waarvoor hij belangstelling had. De rechtbank acht het, in tegenstelling tot eiser, niet ongeloofwaardig dat de beoordeling van de kunstwerken op informele wijze is verlopen zodat er geen administratie van de waardebepaling is opgemaakt.
24. Eiser vindt het vervolgens ongeloofwaardig dat er geen administratie zou zijn opgemaakt van het aanbieden van stukken uit de inventaris van het gemeentehuis aan musea, maatschappelijke instellingen en de kringloopwinkel en dat er ook geen administratie is van de veiling van de overgebleven spullen. De rechtbank vindt het niet onaannemelijk dat beide op informele wijze zijn verlopen, zodat verweerder hiervan geen administratie heeft kunnen vinden. Het plaatsvinden van de veiling is door verweerder onderbouwd met de cheque van de donatie van de opbrengst van de veiling aan Horsewise. Verweerder heeft verklaard dat medewerkers een kijkje konden komen nemen naar alle spullen, waaronder kunstwerken, maar ook oude meubels en computers, en daarbij konden aangeven waarin ze interesse hadden en contant moesten afrekenen. In de context van het feit dat de gemeente binnen twee jaar twee keer is verhuisd, eerst naar een tijdelijk gebouw en daarna naar het nieuw gebouwde gemeentehuis, vindt de rechtbank het ook niet ongeloofwaardig dat er geen administratie te vinden is van het aanbieden van spullen aan musea, maatschappelijke instellingen en de kringloopwinkel en van de veiling. Ook hierin volgt de rechtbank eiser dus niet.
25. In tegenstelling tot wat eiser aanvoert, maakt het feit dat één van de tekeningen van mevrouw [A] weer is opgedoken, omdat deze op de veiling is gekocht door een medewerker van de Milieustraat, naar het oordeel van de rechtbank niet dat het ongeloofwaardig is dat er geen stukken zijn van deze aankoop.
26. Op de zitting heeft eiser aangegeven dat de belangrijkste persoon in dit geheel niet is gehoord, namelijk projectleider van de verhuizing de heer [C] . De heer [B] zou het afstaan van de kunstwerken in zijn schoot geworpen hebben gekregen, terwijl de belangrijkste beslissingen door de heer [C] zijn genomen. Verweerder heeft in reactie op dit standpunt aangegeven dat de heer [C] en [B] gelijktijdig projectleider waren, de eerste van nieuwbouw en de laatste van de verhuizing. Het was dus wel degelijk de heer [B] die verantwoordelijk was voor het afstoten van de inventaris van het gemeentehuis die niet werd meeverhuisd. De rechtbank heeft geen concreet aanknopingspunt om verweerder hierin niet te volgen. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet gehouden was om de heer [C] te spreken in het kader van eisers Wob-verzoek, omdat verweerder onbestreden heeft verklaard dat hij inmiddels uit dienst van de gemeente Leusden is getreden.
27. Eiser heeft ook onvoldoende concreet gemaakt en onvoldoende onderbouwd dat een van de tekeningen van mevrouw [A] op de werkkamer van wethouder [wethouder] zou hebben gehangen. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er een brief van deze wethouder onder de gemeente zou berusten, waarin zij heeft gesteld persoonlijk belang bij de tekeningen te hebben als de gemeente ze zou willen wegdoen.
28. Eiser heeft nog genoemd dat verweerder een bewaartermijn van 7 tot 10 jaar zou moeten aanhouden voor besluiten en andere documenten, zodat deze nog niet verwijderd kunnen zijn. Verweerder stelt echter niet dat de besluiten en documenten die niet zijn verstrekt zijn verwijderd, maar dat deze nooit hebben bestaan. Dan kunnen ze ook niet worden bewaard, zodat de rechtbank geen aanleiding heeft om aan te nemen dat de stukken wel onder verweerder zouden berusten gelet op de bewaartermijnen.
29. De rechtbank wil tot slot nog opmerken dat de omstandigheid dat er volgens eiser geen consistent verhaal over het afstand doen van de tekeningen vanuit de gemeente naar hem is gecommuniceerd, niet maakt dat daarmee is gezegd dat verweerder niet voldoende naar stukken heeft gezocht en dat er meer stukken zouden zijn.
30. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet geloofwaardig is dat verweerder niet meer stukken heeft dan al aan eiser zijn verstrekt.
Wat is het eindoordeel van de rechtbank?
31. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een voldoende zoekslag heeft verricht naar de door eiser verzochte documenten, dat niet ongeloofwaardig is dat er niet meer documenten zijn dan al door verweerder zijn verstrekt en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verzochte stukken wel bij verweerder zouden zijn. Het beroep is daarom ongegrond.
32. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 14 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.138 van de Aanbestedingswet 2012.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2555).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 6 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3754).