In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B.J. Lokollo, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Utrecht om zijn woning te sluiten voor de duur van drie maanden, vanwege de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs. De burgemeester had op 25 januari 2021 besloten de woning te sluiten, na een doorzoeking op 7 december 2020 waarbij verschillende drugs en druggerelateerde materialen waren aangetroffen. Verzoeker betwistte de sluiting en voerde aan dat er geen bewijs was voor drugshandel vanuit zijn woning.
Tijdens de zitting op 10 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter de belangen van beide partijen afgewogen. De burgemeester stelde dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en de overlast in de buurt te verminderen. Verzoeker daarentegen stelde dat hij in behandeling was voor zijn verslaving en dat sluiting van de woning zijn kans op herstel zou ondermijnen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik kon maken, gezien de omstandigheden van verzoeker en het feit dat hij op het punt stond om in behandeling te gaan bij De Wending. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe, schorste het besluit van de burgemeester en veroordeelde de burgemeester tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de belangen van betrokkenen, vooral in situaties waarin de gezondheid en het welzijn van individuen op het spel staan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van verzoeker zwaarder wogen dan de belangen van de burgemeester, en dat de sluiting van de woning niet gerechtvaardigd was in deze specifieke situatie.