ECLI:NL:RBMNE:2021:1545

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
UTR 21/368
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake woningsluiting door burgemeester wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B.J. Lokollo, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Utrecht om zijn woning te sluiten voor de duur van drie maanden, vanwege de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs. De burgemeester had op 25 januari 2021 besloten de woning te sluiten, na een doorzoeking op 7 december 2020 waarbij verschillende drugs en druggerelateerde materialen waren aangetroffen. Verzoeker betwistte de sluiting en voerde aan dat er geen bewijs was voor drugshandel vanuit zijn woning.

Tijdens de zitting op 10 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter de belangen van beide partijen afgewogen. De burgemeester stelde dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en de overlast in de buurt te verminderen. Verzoeker daarentegen stelde dat hij in behandeling was voor zijn verslaving en dat sluiting van de woning zijn kans op herstel zou ondermijnen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik kon maken, gezien de omstandigheden van verzoeker en het feit dat hij op het punt stond om in behandeling te gaan bij De Wending. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe, schorste het besluit van de burgemeester en veroordeelde de burgemeester tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de belangen van betrokkenen, vooral in situaties waarin de gezondheid en het welzijn van individuen op het spel staan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van verzoeker zwaarder wogen dan de belangen van de burgemeester, en dat de sluiting van de woning niet gerechtvaardigd was in deze specifieke situatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/368

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 februari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. B.J. Lokollo),

en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder(gemachtigde: mr. R.M. Wiersma).

Procesverloop

In het besluit van 25 januari 2021 heeft verweerder besloten de woning van verzoeker aan de [adres] te [woonplaats] (de woning) met ingang van 9 februari 2021 te sluiten voor de duur van drie maanden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn begeleiders van Jellinek, [begeleider 1] en [begeleider 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aanleiding sluiting
Op 7 december 2020 is de woning doorzocht door de politie. De aanleiding voor deze doorzoeking was een anonieme melding over het dealen van harddrugs vanuit de woning. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 9 december 2020. Uit dit rapport blijkt dat in de woning amfetaminepasta, versnijdingsmiddelen, verpakkingsmaterialen, spullen voor de productie van GHB, XTC-pillen, hennep, Gbl (een grondstof voor GHB) en een (vermoedelijk nep) vuurwapen zijn aangetroffen. Twee buurtbewoners hebben verklaringen afgelegd. Na afweging van belangen heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet de woning gesloten.
Is verweerder bevoegd de woning te sluiten?
2. Verweerder acht zich bevoegd om de woning te sluiten omdat in de woning een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen en het voor verweerder duidelijk is dat de woning rechtstreeks betrokken is bij drugshandel. Gelet op handelshoeveelheid drugs concludeert verweerder dat de drugs was bestemd voor de verkoop. Volgens verklaringen van buurtbewoners was er aanloop naar de woning en werd de woning met regelmaat bezocht door anderen dan verzoeker. Hierdoor ontstond overlast. Door de aanwezigheid van drugs en de handel daarin mag aangenomen worden dat de woning van verzoeker naamsbekendheid heeft gekregen die niet wenselijk is. Ook is eerder in de woning drugs aangetroffen. Dat was in maart 2019 en destijds is de woning niet gesloten omdat het voor de ingeschakelde zorg van belang was dat verzoeker zijn woning behield. Verweerder merkt de situatie aan als zeer ernstig en acht zich bevoegd om de woning te sluiten.
3. Verzoeker voert aan dat verweerder niet bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan. Hij betwist dat sprake is van het dealen van harddrugs vanuit de woning. Verweerder heeft dat ook niet aangetoond. De anonieme melding waaruit zou blijken dat er sprake is van dealen, is door verweerder niet overgelegd. Ook niet nadat daarom is verzocht. Verzoeker is hardnekkig verslaafd aan met name GHB en Amfetamine. Hij is in staat om zelf GHB te maken in zijn woning. De buren van verzoeker verklaren dat geen sprake is van een drugspand of aanloop. In de woning zijn geen andere zaken aangetroffen die duiden op drugshandel.
4. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] dat bij de aanwezigheid van een hoeveelheid harddrugs in een pand die groter is dan 0,5 gram in beginsel, dat wil zeggen behoudens tegenbewijs, aannemelijk is dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Niet in geschil is dat op 7 december 2020 een hoeveelheid harddrugs is aangetroffen in de woning die de voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheid van maximaal 0,5 gram ruimschoots overschrijdt. Daarom is in beginsel aannemelijk dat het om een handelshoeveelheid drugs ging die (mede) bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking vanuit de woning. Verzoeker heeft met zijn ontkenning dat sprake is van drugshandel en zijn stelling dat de drugs zijn bedoeld voor eigen gebruik het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft waarde mogen toekennen aan de anonieme melding waarbij is gezegd dat op bestelling drugs kunnen worden afgehaald bij de woning. Deze melding is opgenomen in het rapport van 9 december 2020 zodat verzoeker hiervan kennis heeft kunnen nemen. Ook heeft verweerder waarde mogen toekennen aan de aanwezigheid van het verpakkingsmateriaal, de versnijdingsmiddelen en het (nep)wapen. De verklaring die verzoeker ter zitting heeft gegeven voor de aanwezigheid hiervan is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Verweerder was daarom bevoegd om de woning te sluiten.
Mag verweerder gebruik maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten?
5. Vervolgens moet de voorzieningenrechter de vraag beantwoorden of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik heeft kunnen maken. Daarbij moeten de belangen van verweerder, namelijk het beschermen van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde, worden afgewogen tegen de belangen van verzoeker.
6. Er zijn volgens verweerder geen zwaarwegende belangen die maken dat moet worden afgezien van de sluiting. Het doel van de sluiting is om de overtreding van de Opiumwet definitief te beëindigen en de bekendheid van de woning als drugspand te doorbreken. Verweerder wil de rust in de directe omgeving herstellen en voorkomen dat de woning weer ten behoeve van het drugscircuit wordt gebruikt. Geweld wordt niet geschuwd in het drugscircuit zo is algemeen bekend en dit kan ook bij de woning van verzoeker gebeuren. De aanwezigheid van drugs en aanloop van derden zorgt in de buurt voor gevoelens van onveiligheid. Er is sprake van recidive, eerder ingeschakelde zorg heeft niet geholpen Alle betrokken instanties (bijvoorbeeld politie, Jellinek en GGZ) zijn het er verder over eens dat het blijven wonen op deze locatie voor verzoeker geen oplossing is. Het is dus in het belang van verzoeker dat verweerder de woning sluit en dat verzoeker ergens anders gaat wonen. Op die manier is de kans het grootst dat hij abstinent blijft tot zijn opname in De Wending. In zijn huidige woning wordt verzoeker bezocht door gebruikers en deze kan hij niet weerstaan. De sluiting van de woning is voor verzoeker dus de ultieme kans om ‘clean’ te worden.
7. Verzoeker voert aan dat verweerder in redelijkheid niet van zijn sluitingsbevoegdheid gebruik mag maken. Er is volgens hem geen noodzaak tot sluiting. Niet is aangetoond dat er sprake is van drugsgerelateerde overlast of dealen. Verweerder bij de belangenafweging moeten betrekken dat tegen verzoeker geen strafvervolging is ingesteld. Verweerder had ook rekening moeten houden met de omstandigheden van verzoeker. [begeleider 1] van Jellinek heeft ervoor gezorgd dat verzoeker bij De Wending in [plaats] een traject kan volgen om van zijn hardnekkige verslaving af te komen. Op 17 februari 2021 heeft verzoeker daar een intakegesprek en hij kan vier weken later starten met een behandeling van 12 weken, gevolgd door een vervolgprogramma van 16 weken. Door verzoeker op straat te zetten is de kans groot dat hij weer gaat gebruiken en dat brengt het traject bij De Wending in gevaar. Verweerder had dat bij de belangenafweging moeten betrekken.
8. Verweerder heeft tijdens de zitting een e-mailbericht van 5 februari 2021 overgelegd van [B] . Zij voert als Senior gebiedsmanager Veiligheid [wijk] de regie over de persoonsgerichte aanpak van verzoeker. In het e-mailbericht wordt de plaatsing van verzoeker in De Wending besproken. In het bericht staat vermeld dat zorgpartijen aangeven dat de kans op terugval groot is. Dit te meer omdat verzoeker lastig weerstand kan bieden aan bezoekers die hij kent uit de gebruikerswereld. Om deze reden acht [B] het van belang dat hij zo snel mogelijk vertrekt uit zijn woning.
9. [begeleider 1] en [begeleider 2] zijn werkzaam bij de Jellinek en begeleiders van verzoeker. Tijdens de zitting hebben zij meegedeeld dat verzoeker na de doorzoeking in zijn woning een detoxprogramma heeft gevolgd en dat hij sindsdien geen drugs heeft gebruikt. Als verzoeker dit volhoudt kan hij medio maart 2021 een intensief programma gaan volgen in De Wending. Tot de opname in De Wending wordt verzoeker intensief door Jellinek begeleid. Het sluiten van de woning betekent een verandering voor verzoeker wat ten aanzien van zijn gebruik risicovol is. Het gaat nog maar om een korte periode tot zijn opname in De Wending en met de begeleiding die verzoeker nu krijgt, heeft hij een goede kans dat hij in behandeling genomen wordt in De Wending. Het is daarom in het belang van verzoeker dat hij in deze korte periode tot zijn opname in zijn woning blijft wonen.
10. De voorzieningenrechter volgt eiser niet in zijn beroepsgrond dat verweerder niet heeft aangetoond dat sprake is (geweest) van drugsgerelateerde overlast en dealen. Verweerder heeft dit met het rapport van 9 december 2020 wel voldoende aangetoond. Dat eiser (nog) niet strafrechtelijk is veroordeeld, betekent verder ook niet dat verweerder niet van zijn bevoegdheid gebruik mag maken om de woning te sluiten. Hierbij spelen andere criteria een rol. De rechtbank stelt evenwel vast dat verweerder in het besluit is uitgegaan van onjuiste informatie met betrekking tot het belang dat verzoeker heeft bij een sluiting van de woning. In dat besluit staat vermeld dat alle zorgpartijen inclusief de Jellinek het er over eens zijn dat sluiting van de woning in het belang van verzoeker is. Dit is - naar nu blijkt - niet juist. Verweerder heeft in het besluit de belangen van verzoeker zwaar meegewogen in de beslissing om de woning te sluiten. Ook op zitting is hier lang over gesproken. Dat verweerder het belang van verzoeker zwaar meeweegt, is niet vreemd nu het stoppen van verzoeker met het gebruiken van drugs onlosmakelijk verbonden is met het al dan niet voortduren van overlast, gevaar voor openbare orde en veiligheid. Niet in geschil is dat verzoeker zich op dit moment onthoudt van het gebruik van drugs. Ook zijn partijen het er over eens dat behandeling in De Wending kansen biedt voor verzoeker. Verzoeker dient in zijn woning nog slechts een maand te overbruggen voordat hij in het traject van De Wending wordt opgenomen. De begeleiders van de Jellinek geven aan dat zij verzoeker in deze periode intensief gaan begeleiden en spreken hun vertrouwen uit dat het moet lukken dat verzoeker tot zijn behandeling abstinent blijft. De volharding van verweerder in zijn standpunt dat het verblijf van verzoeker in zijn woning de kansen op terugval in drugsgebruik vergroot, is - zonder nadere onderbouwing - niet vol te houden. Het door verweerder overgelegde e-mailbericht van de regievoerder [B] vormt een onvoldoende onderbouwing, omdat deze wordt weersproken door de begeleiders van de Jellinek die bij uitstek gespecialiseerd zijn om een inschatting te maken van de risico’s van terugval van verzoeker in drugsgebruik.
11. De thans aan de orde zijnde omstandigheden maken dat verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik kan maken. Het bezwaar heeft een redelijke kans van slagen. Dit kan anders komen te liggen als tegen de verwachting in verzoeker weer drugs gaat gebruiken. Dit moet worden bezien bij het nemen van een besluit op bezwaar. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738