ECLI:NL:RBMNE:2021:1625

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/4047
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie en bedenkingen tegen verblijf voor onbepaalde tijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, van Albanese nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 26 februari 2019 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit verzoek werd afgewezen door de Staatssecretaris op 3 juni 2020. De afwijzing was gebaseerd op bedenkingen tegen het verblijf van de eiser voor onbepaalde tijd, aangezien hij niet meer voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 14 januari 2014 niet meer voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning, wat leidde tot de intrekking daarvan. De eiser heeft betoogd dat de Staatssecretaris de uitkomst van zijn verblijfsrechtelijke procedures had moeten afwachten voordat hij op het naturalisatieverzoek besliste. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris bevoegd was om het verzoek te beoordelen, ook al waren de afwijzing van de aanvraag en de intrekking van de verblijfsvergunning nog niet in rechte vast komen te staan. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht bedenkingen had geuit tegen het verblijf van de eiser en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4047

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 3 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers verzoek om naturalisatie afgewezen.
In het besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 10 maart 2021. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [1990] en is van Albanese nationaliteit. Aan eiser is op 31 januari 2014 een verblijfsvergunning verleend voor het doel ‘familielid van burger van de Unie’. Hij heeft op 26 februari 2019 een verzoek om naturalisatie ingediend.

Wat heeft verweerder beslist?

2. Verweerder heeft het verzoek van eiser afgewezen, omdat er bedenkingen bestaan tegen zijn verblijf voor onbepaalde tijd. [1] Op 14 januari 2014 is gebleken dat eiser niet meer aan de beperking van zijn verblijfsvergunning voldeed. Eisers aanvraag voor het doel ‘duurzaam verblijf als burger van de Unie’ is daarom afgewezen en eisers verblijfsvergunning is met terugwerkende kracht ingetrokken. Verweerder heeft daarbij geconcludeerd dat eisers verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan nooit heeft bestaan. Omdat eisers verblijfsvergunning is ingetrokken, voldoet hij ook niet aan de voorwaarde dat hij minimaal vijf jaar voorafgaand aan het verzoek zijn hoofdverblijf heeft gehad in Nederland. [2]

Wat vindt eiser van deze beslissing?

3. Eiser heeft aangevoerd dat zijn verblijfsrecht ten onrechte is ingetrokken en dat zijn aanvraag voor duurzaam verblijf ten onrechte is afgewezen. Verweerder had de uitkomst van deze verblijfsrechtelijke procedures moeten afwachten voordat hij besliste op eisers naturalisatieverzoek. Dit is volgens eiser in strijd met het evenredigheidsbeginsel en artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat sprake is van bedenkingen. Hij heeft jarenlang rechtmatig verblijf genoten in Nederland en is in het bezit van een inburgeringsdiploma.

Had verweerder de uitkomst van eisers verblijfsrechtelijke procedures moeten afwachten?

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uitkomst van eisers verblijfsrechtelijke procedures niet hoefde af te wachten. Verweerder was bevoegd om een besluit te nemen op eisers naturalisatieverzoek, ook al stonden de afwijzing van zijn aanvraag en de intrekking van zijn verblijfsvergunning nog niet in rechte vast. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt namelijk dat verweerder niet is gehouden om zijn besluit in een naturalisatieprocedure aan te houden totdat de uitkomst van een verblijfsrechtelijke procedure in rechte vaststaat. [3] De rechtbank is het hiermee eens en ziet daarom ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank overweegt verder dat de naturalisatieprocedure een nationaalrechtelijke procedure is. Het Handvest is alleen van toepassing voor zover het Unierecht wordt toegepast. In dit geval heeft verweerder het Unierecht niet toegepast en kan er dus geen sprake zijn van strijd met artikel 41 van het Handvest.
Is verweerders conclusie terecht dat er bedenkingen zijn tegen eisers verblijf voor
onbepaalde tijd?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat sprake is van bedenkingen tegen eisers verblijf voor onbepaalde tijd. Dat eisers verblijfsvergunning was ingetrokken en zijn aanvraag voor duurzaam verblijf was afgewezen op het moment dat verweerder het primaire besluit en het bestreden besluit nam, is al voldoende om van bedenkingen tegen eisers verblijf voor onbepaalde tijd te kunnen spreken. De rechtbank oordeelt in deze procedure niet of de intrekking en de afwijzing terecht zijn. Dat is aan de vreemdelingenrechter. Dat eiser jarenlang rechtmatig verblijf heeft genoten staat niet vast, omdat verweerder juist zijn verblijfsvergunning met terugwerkende kracht heeft ingetrokken. Dat eiser een inburgeringsdiploma heeft, maakt ook niet dat verweerder niet heeft mogen concluderen dat er bedenkingen bestaan.
Wat is de conclusie?
6. Verweerder heeft eisers naturalisatieverzoek terecht afgewezen. Het beroep van eiser is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 21 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd dezeuitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
2.Zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c, van de RWN.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1032.