In deze zaak heeft eiser, die eerder bijstand ontving, bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad. De intrekking vond plaats omdat eiser volgens verweerder op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht voor een stichting zonder dit te melden. Eiser ontving vanaf 11 november 2014 bijstand, maar deze werd op 30 augustus 2016 ingetrokken en teruggevorderd. Na een eerdere ongegrondverklaring van zijn beroep op 25 november 2020, ontving eiser per 1 augustus 2019 opnieuw bijstand. Verweerder vroeg nadere gegevens over de rol van eiser bij de stichting, maar omdat eiser niet alle gevraagde gegevens aanleverde, werd zijn bijstand per 1 november 2019 opgeschort en later ingetrokken. Eiser maakte bezwaar en diende een verzoek om voorlopige voorziening in, dat werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was tot opschorting en intrekking van de bijstand, en dat eiser niet aan zijn inlichtingenplicht had voldaan. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door het bestuursorgaan. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.