ECLI:NL:RBMNE:2021:1658
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA-uitkering na ziekte door fibromyalgie
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die zich ziek had gemeld en een Ziektewetuitkering ontving, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had zich op 8 januari 2018 ziek gemeld en ontving een Ziektewetuitkering tot zijn uitdiensttreding op 12 september 2018. Na een beoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat eiser vanaf 8 januari 2018 tot en met 22 april 2019 recht had op een loongerelateerde uitkering, gebaseerd op 55,82% arbeidsongeschiktheid. Echter, op 5 augustus 2019 besloot het Uwv dat zijn uitkering per 6 oktober 2019 moest worden stopgezet, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser maakte bezwaar, wat leidde tot een herziening van het besluit, waarbij het Uwv oordeelde dat eiser meer dan 35% arbeidsongeschikt was en hem een WIA-uitkering toekende.
Eiser ging in beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig tot stand waren gekomen. Eiser voerde aan dat de medische beoordeling onjuist was en dat er geen zorgvuldige beoordeling had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, Groeneveld, de situatie van eiser zorgvuldig had beoordeeld en dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 43,71% correct was vastgesteld en dat eiser geen recht had op een hogere uitkering. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.