ECLI:NL:RBMNE:2021:1658

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
UTR 20 /260
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA-uitkering na ziekte door fibromyalgie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die zich ziek had gemeld en een Ziektewetuitkering ontving, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had zich op 8 januari 2018 ziek gemeld en ontving een Ziektewetuitkering tot zijn uitdiensttreding op 12 september 2018. Na een beoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat eiser vanaf 8 januari 2018 tot en met 22 april 2019 recht had op een loongerelateerde uitkering, gebaseerd op 55,82% arbeidsongeschiktheid. Echter, op 5 augustus 2019 besloot het Uwv dat zijn uitkering per 6 oktober 2019 moest worden stopgezet, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser maakte bezwaar, wat leidde tot een herziening van het besluit, waarbij het Uwv oordeelde dat eiser meer dan 35% arbeidsongeschikt was en hem een WIA-uitkering toekende.

Eiser ging in beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig tot stand waren gekomen. Eiser voerde aan dat de medische beoordeling onjuist was en dat er geen zorgvuldige beoordeling had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, Groeneveld, de situatie van eiser zorgvuldig had beoordeeld en dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 43,71% correct was vastgesteld en dat eiser geen recht had op een hogere uitkering. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats ] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Eiser is op 13 februari 2017 gaan werken bij [werkgever] als callcentermedewerker voor 38 uur per week. Op 8 januari 2018 heeft hij zich ziek gemeld voor zijn werk. Hij ontvangt vanaf dat moment een Ziektewetuitkering van zijn werkgever. Op 12 september 2018 is hij bij [werkgever] uit dienst gegaan. Op dat moment was hij nog ziek.
Op 13 december 2018 heeft het Uwv eiser meegedeeld dat na de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling is besloten dat de Ziektewetuitkering niet wijzigt.
Op 15 april 2019 heeft eiser aan het Uwv bericht dat hij meer klachten heeft en dat zijn gezondheid verslechtert naar aanleiding van de in 2010 geconstateerde fibromyalgie.
Naar aanleiding van deze melding heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. In die onderzoeken wordt geconstateerd dat eiser in 2011 tot 2013 al 104 weken ziek is geweest. Aansluitend is geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Omdat eiser op 8 januari 2018 door dezelfde ziekteoorzaak als in 2011 is uitgevallen, moet beoordeeld worden of eiser per die datum recht heeft op een WIA-uitkering.
Op 2 augustus 2019 heeft het Uwv besloten dat eiser vanaf 8 januari 2018 tot en met 22 april 2019 recht heeft op een loongerelateerde uitkering, gebaseerd op 55,82% arbeidsongeschiktheid. Vanaf 23 april 2019 is die uitkering omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
Op 5 augustus 2019 heeft het Uwv besloten dat eisers uitkering met ingang van 6 oktober 2019 moet worden stop gezet. Volgens het Uwv is eiser namelijk vanaf 14 juni 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij zijn besluit van 5 augustus 2019 herroepen en beslist dat eiser vanaf 6 oktober 2019 doorlopend recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij op die datum meer dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 43,71%. Het Uwv heeft zich daarbij gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op het verweerschrift gereageerd.
De zaak is behandeld op 8 maart 2021 door middel van een Skype-verbinding. Eiser is
verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordelingskader

1. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.

Beoordeling van de rechtbank

Zorgvuldigheid van het onderzoek
2. Eiser voert aan dat er geen zorgvuldige beoordeling van zijn situatie heeft plaatsgevonden. Het medisch onderzoek was kort en zeer minimaal en vond plaats door een niet medisch gespecialiseerd persoon.
3. Uit het dossier blijkt dat eiser op 21 mei 2019 op het spreekuur van verzekeringsarts Rammeloo is verschenen. Volgens het rapport van deze verzekeringsarts van 28 juni 2019 duurde het spreekuur circa 60 minuten. Na het spreekuur heeft zij informatie opgevraagd bij de huisarts. De verkregen informatie van de huisarts en de beschikbare informatie van de reumatoloog heeft zij meegenomen in haar overwegingen. In de bezwaarprocedure heeft een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van verzekeringsarts bezwaar en beroep Groeneveld op 3 december 2019. Deze heeft aanvullend eigen onderzoek verricht, waarin hij de beschikbare medische stukken in het dossier heeft meegenomen. Ook heeft hij nadere informatie bij de huisarts opgevraagd en meegenomen in zijn overwegingen in zijn rapport van 8 januari 2020. De rechtbank is van oordeel dat zijn rapport aan de drie voorwaarden voldoet. Hij heeft eiser zelf gezien en gesproken en heeft de beschikbare medische stukken bestudeerd en heeft nog de nadere bij de huisarts opgevraagde informatie bij zijn beoordeling betrokken. Het rapport is ook voldoende begrijpelijk en bevat geen tegenstrijdigheden.
4. Het enkele gegeven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep Groeneveld zelf geen lichamelijk onderzoek heeft verricht, maakt niet dat daarom al sprake is van een medisch onzorgvuldig onderzoek. Het is immers vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in sociale zekerheidszaken, dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet per definitie onzorgvuldig is als lichamelijk onderzoek door de verzekeringsartsen achterwege wordt gelaten. [1] De verzekeringsarts bezwaar en beroep is dus in zijn algemeenheid niet verplicht om een eigen (lichamelijk) onderzoek uit te voeren als ook op basis van andere onderzoeksbevindingen voldoende inzicht kan worden verkregen in de klachten en beperkingen. Groeneveld heeft gemotiveerd waarom hij van een lichamelijk onderzoek heeft afgezien. Gelet op de informatie van de huisarts is de diagnose fibromyalgie evident. Een lichamelijk onderzoek zou dan ook te belastend kunnen zijn en hij had op basis van de beschikbare informatie voldoende informatie om de fysieke belastbaarheid van eiser te heroverwegen.
De rechtbank kan dit volgen. Naar haar oordeel is het medisch onderzoek zorgvuldig uitgevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
5. Eiser voert aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Als gevolg van de spierziekte fibromyalgie is hij helemaal niet in staat om te werken. Door de bejegening vanuit het Uwv en Arbobutler is zijn situatie nog verder verslechterd. Zijn huisarts ziet ook duidelijk dat zijn gezondheid steeds verder achteruit gaat. Hij moet veel op bed liggen, heeft krukken nodig om zich te kunnen bewegen. Hij is fysiek en emotioneel uitgeput door de hele gang van zaken met het Uwv. Het is daarom ook niet mogelijk om te starten bij het OCA. Hij zou eerst volledig tot rust moeten komen en dat kan pas als ingezien wordt dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
6. De rechtbank is zich bewust van de moeilijke situatie waarin eiser zich bevindt, maar ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De beroepsgrond slaagt daarom niet. De rechtbank legt dit als volgt uit.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep Groeneveld gaat in zijn overwegingen in op de beschikbare medische gegevens, waaronder de verkregen informatie van de huisarts van
17 december 2019, waarin staat dat de klachten van de fibromyalgie zijn toegenomen met pijn in de benen en armen en dat het linkerbeen erg slecht is en sleept. Groeneveld stelt vast dat de diagnose fibromyalgie evident is. Hij neemt mee in zijn overwegingen dat eiser absoluut forse klachten heeft, maar overweegt ook dat eiser niet aan de criteria voldoet om eiser op medische gronden volledig arbeidsongeschikt te achten. Wel vindt hij, gezien de aard en de ernst van de klachten, de onderzoeksbevindingen en ook de beschikbare medische gegevens, dat verdergaande beperkingen aan de orde zijn dan verzekeringsarts Rammeloo had vastgesteld. Groeneveld motiveert daarbij inzichtelijk waarom op dat moment nog niet te beoordelen is of op termijn niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid is te verwachten. Dat komt vooral, omdat volgens hem nog niet alle behandelmogelijkheden zijn benut. Met passende therapie, pijnrevalidatie, gaat hij ervan uit dat verbetering van eisers belastbaarheid nog te verwachten is.
7. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Groeneveld heeft dus bij het vaststellen van de fysieke beperkingen van eiser rekening gehouden met de vastgestelde diagnose en de klachten die voortkomen uit fibromyalgie. De vertaalslag die hij heeft gemaakt naar de beperkingen van eiser kan de rechtbank goed volgen. Het is de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om de klachten te vertalen in beperkingen bij het uitvoeren van werkzaamheden. Eiser heeft in beroep geen objectiveerbare medische informatie overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling die ziet op de datum 14 juni 2019. Aan de manier waarop eiser zelf zijn klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen.
Arbeidskundige beoordeling
8. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser verder geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat de arbeidskundige beoordeling niet juist is en dat hij vanwege zijn klachten niet kan werken.
9. De rechtbank wijst er allereerst op dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op grond van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen beoordeelt of een verzekerde nog kan werken, en zo ja, hoeveel de verzekerde daarmee dan kan verdienen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verricht zelf geen medisch onderzoek en mag dus uitgaan van de juistheid van de beoordeling van een verzekeringsarts. Nu uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de medische beoordeling juist acht, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 13 februari 2020 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. Hij heeft de belastbaarheid gelegd naast de specifieke functiebelasting, zoals die door een arbeidskundig analist is vastgesteld.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies op 14 juni 2019 ongeschikt voor hem zouden zijn.

Conclusie

10. Het Uwv heeft de WIA-uitkering van eiser terecht gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,71%. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Indien u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld CRvB 22 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4032 en CRvB 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1878