ECLI:NL:CRVB:2019:1878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
17/4181 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich op 20 juni 2014 ziek meldde wegens nek- en hoofdpijnklachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Na een beoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat appellante met ingang van 1 december 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij onder andere aanvoerde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen waren onderschat.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. De Raad concludeerde dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen, omdat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt te onderbouwen met medische stukken.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de bestuursrechter in het waarborgen van een eerlijk proces. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond.

Uitspraak

17.4181 ZW

Datum uitspraak: 12 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
25 april 2017, 16/7599 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T. Neijzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als teamassistente, telefoniste/receptioniste. Op 20 juni 2014 heeft zij zich ziek gemeld wegens nek- en hoofdpijnklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is het recht op ziekengeld voortgezet, omdat appellante op dat moment niet ten minste 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (toetsing) heeft een arts van het Uwv appellante op 4 juni 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juni 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van deze drie functies berekend dat appellante meer dan 65% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 30 oktober 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 1 december 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
5 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek verricht. De enkele omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante niet heeft onderzocht, maakt het onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig. Daarnaast heeft de rechtbank geen reden gezien de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in de FML beperkingen zijn aangenomen voor een verminderde belastbaarheid van de rug en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de diagnose scoliose niet leidt tot het aannemen van meer dan wel andere beperkingen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de afwijkingen aan de rug, nek en de arm bekend waren bij de artsen van het Uwv en zijn meegewogen. De rechtbank is niet gebleken dat het vervullen van de geselecteerde functies een overschrijding van de belastbaarheid van appellante zou opleveren.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de bezwaar- en beroepsgronden staande gehouden dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen lichamelijk onderzoek heeft verricht. Daarnaast heeft appellante opnieuw naar voren gebracht dat het Uwv haar beperkingen wegens een scoliose en een rug- en nekhernia heeft onderschat. Met een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, zaaknummer 77212/12, Korošec) heeft appellante betoogd dat de rechtbank het beginsel van de equality of arms heeft miskend door geen deskundige te benoemen. Appellante heeft verzocht om alsnog een deskundige te raadplegen.
3.2.
Het Uwv heeft gevraagd om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het beroep van appellante op het arrest Korošec is
aanleiding te oordelen over de in die uitspraak te onderscheiden stappen.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.3.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellante zorgvuldig is geweest. Daarbij wordt van belang geacht dat uit het rapport van de arts van het Uwv blijkt dat een anamnese en een dagverhaal zijn afgenomen en appellante lichamelijk is onderzocht, waarbij specifiek aandacht is besteed aan haar rug en nek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van de verzekeringsarts heroverwogen en de voorhanden zijnde informatie van de behandelend sector bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante betrokken. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante niet persoonlijk heeft onderzocht het medisch onderzoek niet onzorgvuldig maakt. Ook hebben de artsen van het Uwv afdoende gemotiveerd hoe zij tot hun standpunt zijn gekomen.
Stap 2: equality of arms
4.4.
De kern van het beginsel van de equality of arms is erin gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Als de betrokkene (medische) stukken in het geding brengt, moet de bestuursrechter beoordelen of deze stukken een redelijke mogelijkheid vormen voor betrokkene om de bestuursrechter van zijn standpunt te overtuigen. Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft met het overleggen van stukken van de huisarts, radiologen, revalidatiearts en pijnspecialist gebruik gemaakt van de mogelijkheid om nadere informatie in te dienen over haar medische situatie. Niet kan worden gezegd dat deze stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien aan de conclusies die door het Uwv zijn getrokken uit de rapporten van zijn artsen. Dit heeft tot gevolg dat geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms en dat op die grond geen aanleiding bestaat een deskundige in te schakelen.
Stap 3: de inhoudelijke beoordeling
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen zoals deze zijn weergegeven in de FML. De artsen van het Uwv hebben bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante rekening gehouden met de rugklachten van appellante en hebben hiervoor diverse beperkingen aangenomen in rubrieken 3, 4 en 5 van de FML. Zij hebben appellante beperkt geacht voor trillingsbelasting alsmede voor zware dynamische en statische belasting, waarbij ook de toename van pijnklachten bij langdurige inspanningen door appellante in aanmerking is genomen. Verder is bij de medische beoordeling rekening gehouden met de mogelijkheid tot vertreden. Er is een verminderde belastbaarheid aangenomen voor lopen, zitten en staan tijdens het werk. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het stellen van de diagnose scoliose, gelet op de vastgestelde beperkingen, niet betekent dat de hieruit voortvloeiende, en reeds op de datum in geding aanwezige, klachten onvoldoende bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante zijn betrokken. Daarnaast heeft het Uwv in het verweerschrift van
30 augustus 2017 inzichtelijk gemotiveerd dat niet uit informatie van de behandelend sector dan wel uit eigen onderzoek in het kader van een nieuwe ziekmelding op 20 juni 2016 is gebleken van verdergaande beperkingen dan aangenomen in de FML.
4.6.
Ook de nekproblematiek van appellante is in de medische beoordeling door het Uwv meegenomen. In de FML zijn beperkingen opgenomen voor extreme nekbewegingen en voor werkzaamheden boven schouderhoogte wegens een licht verminderde belastbaarheid van de nek in alle richtingen. In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het Uwv met deze beperkingen de nekbelastbaarheid van appellante op de datum in geding heeft onderschat.
4.7.
De in hoger beroep overgelegde stukken over de toekenning van een WIA-uitkering met ingang van 20 augustus 2018 leiden niet tot een ander oordeel, omdat deze stukken dateren van ver na de datum in geding en niet zien op de gezondheidssituatie van appellante op
1 december 2015. Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling door het Uwv ontbreekt, bestaat geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
4.8.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) R.H. Koopman

TM