ECLI:NL:RBMNE:2021:1678

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 3074
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag kindgebonden budget en zorgtoeslag wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor kindgebonden budget en zorgtoeslag over het jaar 2018, maar deze aanvraag was door de Belastingdienst afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De aanvraag was op 29 april 2020 ontvangen, terwijl de uiterste datum voor indiening 1 september 2019 was. Eiseres was van mening dat zij niet goed was geïnformeerd over de mogelijkheid om de aanvraag tijdig in te dienen en dat zij hierdoor financiële gevolgen ondervond.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht de aanvraag had afgewezen. De wet biedt geen ruimte voor uitzonderingen op de indieningstermijn, en de rechtbank kon niet vaststellen dat eiseres onvoldoende was geïnformeerd over de aanvraagprocedure. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om tijdig een aanvraag in te dienen en dat de Belastingdienst niet verplicht is om actief te informeren over de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag. Eiseres had haar aanvraag te laat ingediend en de beroepsgronden werden verworpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier S. Westerhof.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3074
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: A. Pasma).

Procesverloop

In het besluit van 12 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor kindgebonden budget en zorgtoeslag over 2018 afgewezen.
In het besluit van 16 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2021 via Skype for Business. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar echtgenoot, [echtgenoot] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat haar aanvraag te laat is ingediend. De aanvraag is door verweerder op 29 april 2020 ontvangen, terwijl volgens verweerder eiseres tot 1 september 2019 kindgebonden budget en zorgtoeslag over 2018 kon aanvragen. Deze datum is een uiterste datum, omdat toeslagen bedoeld zijn als tegemoetkoming in de actuele kosten. Volgens verweerder kent de wet geen uitzondering om aanvragen die te laat zijn ingediend alsnog in behandeling te nemen.
3. Eiseres is het hier niet mee eens. Eiseres voert aan dat zij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om kindgebonden budget en zorgtoeslag aan te vragen. Verweerder heeft haar hierover te laat geïnformeerd en heeft haar niet goed geholpen. Volgens eiseres is zij van het kastje naar de muur gestuurd. Daar merkt eiseres bij op dat het haar verbaast dat deze toeslagen niet automatisch worden verstrekt. Verder merkt eiseres op dat zij nog steeds de financiële gevolgen ondervindt van haar inkomensverlies over 2018. De tegemoetkoming in 2018 zou haar helpen om het hoofd boven water te kunnen houden.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de aanvraag van eiseres heeft afgewezen, omdat zij de aanvraag te laat heeft ingediend. Eiseres had haar aanvraag kindgebonden budget en zorgtoeslag over 2018 vóór 1 september 2019 moeten indienen [1] . Eiseres heeft haar aanvraag echter na die datum ingediend en dus te laat. De wet geeft verweerder geen ruimte om van deze indieningstermijn af te wijken [2] . Ook de stelling van eiseres dat zij door het mislopen van de toeslagen financiële gevolgen ondervindt, maakt dat niet anders. De bedoeling van toeslagen is het tegemoetkomen in de actuele kosten [3] . Het opnemen van een uiterste datum voor het indienen van een aanvraag sluit hierbij aan.
5. Dat eiseres door verweerder niet voldoende is geïnformeerd over het doen van een tijdige aanvraag, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft niet de wettelijke plicht om mensen actief te informeren over de mogelijkheid tot het doen van een (tijdige) aanvraag. Dat eiseres met verweerder contact heeft gehad en zij volgens haar niet goed is geholpen, is betreurenswaardig. De rechtbank kan hier echter geen gevolgen aan verbinden, omdat eiseres deze stelling niet heeft onderbouwd. Het is voor de rechtbank nu niet te controleren of eiseres daadwerkelijk gesprekken heeft gevoerd en wat tijdens die gesprekken is gezegd.
6. Verder was verweerder niet verplicht om automatisch aan eiseres kindgebonden budget of zorgtoeslag te verstrekken. Kindgebonden budget wordt automatisch verstrekt als in hetzelfde jaar ook een andere vorm van toeslag wordt verstrekt (zoals zorgtoeslag, huurtoeslag of kinderopvangtoeslag) [4] . Zorgtoeslag wordt automatisch verlengd als in het voorgaande jaar (in 2017 dus) er recht was op zorgtoeslag en dit is verstrekt [5] . Van beide situaties is in het geval van eiseres geen sprake. Daarom kon zij alleen de toeslagen krijgen door het doen van een tijdige aanvraag.
7. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2021 door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De rechter is verhinderd het
proces-verbaal te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
2.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 27 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:138) en die van 26 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2040).
3.Memorie van Toelichting op artikel 15, eerste lid, van de Awir, Kamerstukken II, 2004/2005, 29764, nr. 3.
4.Zie hiervoor artikel 5, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget.
5.Zie hiervoor artikel 15, vijfde lid, van de Awir.