ECLI:NL:RBMNE:2021:1713

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/3192
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag voor een WIA-uitkering. Eiseres was tot 1 mei 2018 in dienst bij een bedrijf en heeft zich op 1 mei 2018 ziekgemeld. Het Uwv heeft haar op 3 mei 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Op 7 januari 2020 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv heeft deze aanvraag op 28 februari 2020 afgewezen, omdat eiseres de wachttijd van 104 weken ziekte niet had volgemaakt. In het bestreden besluit van 24 juli 2020 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, met de stelling dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 april 2021 heeft eiseres haar bezwaren tegen de afwijzing toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld. Eiseres heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de vastgestelde beperkingen niet klopten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn. Eiseres heeft niet aangetoond dat de medische beoordeling onjuist was.

De rechtbank heeft ook de arbeidskundige beoordeling van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) dat door het Uwv wordt gebruikt, rechtens aanvaardbaar is. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangedragen om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in het CBBS. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het Uwv de aanvraag om een WIA-uitkering terecht heeft afgewezen, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Inleiding

1.1
Eiseres was tot 1 mei 2018 in dienst bij [bedrijf] en is op 1 mei 2018 ziekgemeld bij verweerder per 29 maart 2018. Bij besluit van 3 mei 2018 heeft verweerder een uitkering aan eiseres toegekend op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 1 mei 2018 (einde dienstverband). Op 7 januari 2020 heeft eiseres bij verweerder een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2
Bij besluit van 28 februari 2020 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij per
26 maart 2020 geen uitkering krijgt op grond van de WIA omdat zij de wachttijd van 104 weken ziekte niet heeft volgemaakt.
1.3
Bij besluit van 24 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarin toegelicht dat het niet zo is dat eiseres de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt, maar dat eiseres vanaf 26 maart 2020 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres, ondanks haar beperkingen, mogelijkheden om te werken. Die beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep correct vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
24 februari 2020 (door de primaire verzekeringsarts). Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende functies kunnen vinden die eiseres, ondanks haar beperkingen, kan uitvoeren. Eiseres kan met deze functies 28,31% minder verdienen dan het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.4
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.5
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het geschil
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft – samengevat weergegeven – aangevoerd dat zij niet goed is behandeld door verweerder. Het onderzoek is onzorgvuldig en onvolledig is geweest. De beperkingen zijn niet goed vastgesteld en ook zijn de geduide functies niet geschikt voor eiseres. Ook klopt volgens eiseres het systeem niet waarmee verweerder de resterende verdiencapaciteit vaststelt. Ten slotte heeft ten onrechte geen hoorzitting plaatsgevonden.
Beoordeling door de rechtbank
De medische beoordeling
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat hoe iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet genoeg is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
4. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig, tegenstrijdig of onvoldoende begrijpelijk is geweest. Eiseres is op 20 februari 2020 op het spreekuur gezien door de primaire verzekeringsarts. Deze primaire verzekeringsarts heeft ook dossierstudie verricht. Zijn bevindingen heeft hij vastgelegd in de rapportage van 21 februari 2020. De aangenomen beperkingen zijn opgenomen in de FML van 24 februari 2021. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 mei 2020 blijkt ook dat hij dossierstudie heeft verricht. Voor zover eiseres betoogt dat ten onrechte geen hoorzitting in bezwaar heeft plaatsgevonden overweegt de rechtbank dat verweerder tijdens de zitting bij de rechtbank heeft toegelicht dat eiseres telefonisch niet bereikbaar was, niet heeft gereageerd op de brief hierover van verweerder en in haar bezwaarschrift niet had aangegeven dat zij een hoorzitting wenste. Daar komt bij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage heeft opgenomen dat er voldoende gegevens aanwezig waren om tot een juiste oordeelvorming te komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig is, enkel omdat eiseres in de bezwaarfase niet is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres vindt ook dat er stukken ontbreken in het dossier en de vraagstelling aan de huisarts onzorgvuldig is, maar de rechtbank is – zoals ook ter zitting is besproken – van oordeel dat de vraagstelling aan de huisarts en de volgens eiseres ontbrekende stukken niet zien op deze procedure in het kader van de WIA, maar op uitkeringen die eiseres eerder heeft ontvangen. De rechtbank ziet ook daarin geen grond om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Eiseres vindt het ook onzorgvuldig dat zij niet door een psycholoog is onderzocht. Dit maakt het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank evenmin onzorgvuldig. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] , is het immers juist aan de verzekeringsarts (en dus niet aan een psycholoog) om een vertaalslag te maken van de klachten van de betrokkene naar de op te nemen beperkingen in de FML.
5. Eiseres betoogt dat zij een chronische complexe PTSS heeft. Zij heeft van
20 oktober 2008 tot 1 juli 2012 een WIA-uitkering gehad op basis van dezelfde klachten als die zij nu heeft. Omdat de verzekeringsartsen niet dezelfde beperkingen hebben opgenomen als destijds, is de medische beoordeling volgens eiseres onjuist. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk. Zoals ook in de vorige overweging staat, vindt de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Het is het juist de specialisatie van de verzekeringsartsen om beperkingen vast te stellen. Er is ook een fors aantal beperkingen bij eiseres vastgesteld, zowel op psychisch als fysiek vlak en daarnaast een urenbeperking. Dat eiseres de beperkingen zoals die zijn vastgelegd in de FML van 24 februari 2020 te gering vindt, is onvoldoende voor het oordeel dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Eiseres heeft haar betoog ook niet met medische stukken (bijvoorbeeld van behandelaars) onderbouwd. De verwijzing naar een boek over chronisch complexe PTSS en de klachten die daarbij kunnen horen is onvoldoende, omdat de beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de specifieke klachten of symptomen van eiseres. Het enkele feit dat de beperkingen voorheen anders zijn ingeschat betekent evenmin dat de medische beoordeling in deze procedure onjuist is geweest. De rechtbank merkt daarbij op dat de beperkingen in de FML van 24 februari 2020 gelijk zijn aan de beperkingen zoals die zijn opgenomen in de FML van 5 november 2019 in het kader van de ZW. Dat de ZW-uitkering van eiseres destijds is voortgezet komt omdat de arbeidsdeskundige onvoldoende functies kon duiden, terwijl de arbeidsdeskundige in het kader van de WIA wel voldoende functies heeft kunnen duiden. Het is dus niet zo dat verweerder vindt dat het een stuk beter gaat met eiseres en zij daarom geen WIA-uitkering krijgt. Voor zover eiseres ter zitting nog heeft toegelicht dat een WIA-uitkering een stukje rust creëert waardoor zij aan zichzelf kan werken, overweegt de rechtbank dat dit op zichzelf begrijpelijk is, maar dat dit niet kan leiden tot het opnemen van extra beperkingen, omdat er door de aangenomen beperkingen al rekening is gehouden met de medische situatie van eiseres.
De arbeidskundige beoordeling
6. Voor wat betreft het arbeidskundige deel constateert de rechtbank dat eiseres het vooral niet eens is met het Claimbeoordelings- en Borgingssyteem (CBBS) dat verweerder gebruikt bij de beoordeling van dit soort zaken. Zo kan eiseres bijvoorbeeld niet checken of de gegevens in het CBBS wel kloppen en is er geen rekening gehouden met de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen. Verweerder heeft echter toegelicht dat het systeem is gebaseerd op functies en beloningen waarbij geen onderscheid is tussen mannen en vrouwen. Daarnaast is het vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] dat het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar is te achten als ondersteunend systeem en ondersteunende methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. Eveneens volgens vaste rechtspraak dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om hierover anders te oordelen dan de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de functies die geduid zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoen aan de minimumeisen van het Schattingsbesluit: minstens drie SBC-codes met minimaal 3 arbeidsplaatsen per SBC-code en in totaal ten minste 9 arbeidsplaatsen. Uitgaande van de juistheid van de FML is de rechtbank van oordeel dat eiseres deze functies moet kunnen verrichten.
Conclusie
7. Verweerder heeft de aanvraag om een WIA-uitkering terecht afgewezen omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:198.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737.