ECLI:NL:RBMNE:2021:1716

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
UTR 21/908
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag omgevingsvergunning voor bouwproject

In deze zaak heeft eiseres, een energievoorzieningenleverancier, een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een stookruimte en schoorsteen in Utrecht. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht buiten behandeling gesteld, omdat eiseres de gevraagde gegevens niet had overgelegd. Eiseres had eerder al een gegrond beroep gewonnen, waarbij de rechtbank het college had opgedragen opnieuw op de aanvraag te beslissen. Echter, na een nieuw besluit van het college, waarin wederom de aanvraag buiten behandeling werd gesteld, heeft eiseres beroep ingesteld.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 20 april 2021 geoordeeld dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. De rechtbank oordeelde dat eiseres en de eigenaar van het pand, [A], niet tijdig en volledig de gevraagde gegevens hadden verstrekt, waaronder een Bibob-formulier. De rechtbank stelde vast dat [A] feitelijke zeggenschap had over de verbouwing en dat het college op basis van de Wet Bibob gerechtigd was om aanvullende informatie te vragen. Eiseres voerde aan dat de gevraagde gegevens niet noodzakelijk waren en dat er geen rechtsgeldige opschorting van de beslistermijn had plaatsgevonden, maar de rechtbank verwierp deze argumenten.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/908

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.D. Rijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: J. Hillenaar).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor de bouw van een stookruimte en een schoorsteen aan de [adres 1] in [plaats] buiten behandeling gelaten. Bij besluit van 3 juli 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard op 27 januari 2020 (UTR 19/3062). De rechtbank heeft het besluit van 3 juli 2019 vernietigd en het besluit van 18 december 2018 herroepen en verweerder opgedragen om opnieuw op de aanvraag van eiseres te beslissen.
Bij besluit van 16 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres (wederom) niet in behandeling genomen.
In het besluit van 13 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De rechtbank heeft verweerder in de uitspraak van 27 februari 2020 opgedragen om opnieuw op de aanvraag van eiseres te beslissen. Verweerder heeft vervolgens aan [A] (hierna: [A] ) meegedeeld dat een onderzoek op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) wordt ingesteld. Bij brief van 24 maart 2020 heeft [B] namens [A] te kennen gegeven niet tegemoet te zullen komen aan het verzoek van verweerder om een Bibob-vragenformulier in te vullen, omdat zij geen partij is bij de vergunningsaanvraag. In deze brief heeft [A] toegelicht dat [eiseres] leverancier van energie(-voorzieningen) is. [A] heeft geen feitelijke zeggenschap over of daadwerkelijke invloed op de (bouw-)werkzaamheden. Bij brief van 1 april 2020 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat [A] redelijkerwijs gelijk is te stellen met de aanvrager van de omgevingsvergunning en het daarom noodzakelijk is dat het vragenformulier ten behoeve van het Bibob-onderzoek nauwkeurig en volledig wordt ingevuld. Ook [eiseres] is bij brief van 26 maart 2020 verzocht om aanvullende gegevens aan te leveren.
1.2
In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat zowel [A] als [eiseres] de gevraagde gegevens niet tijdig en volledig hebben verstrekt. Daarom is de aanvraag (wederom) niet in behandeling genomen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens verweerder waren er nog gegevens en bescheiden nodig om de activiteit ‘bouwen’ te kunnen beoordelen en heeft eiseres deze gegevens niet overgelegd. Daarnaast is [A] als eigenaar van het pand gelijk te stellen met eiseres als aanvrager van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 2.20, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarom wil verweerder zowel van [A] als van eiseres een ingevuld Bibob-formulier hebben. Volgens verweerder is het starten van het Bibob-onderzoek onder de gegeven omstandigheden redelijk en proportioneel en in overeenstemming met de ‘Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2018 gemeente Utrecht’.
Het geschil
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte om aanvulling van de aanvraag verzocht, waardoor er geen rechtsgeldige opschorting van de beslistermijn heeft plaatsgevonden en een vergunning van rechtswege is ontstaan. Ook stelt verweerder in de buitenbehandelingstelling dat eiseres veel meer gegevens moest overleggen dan waar eiseres om is verzocht. Verder zijn de gevraagde gegevens niet noodzakelijk voor het behandelen van de aanvraag. Voor zover de buitenbehandelingstelling is gebaseerd op het niet overleggen van overeenkomsten met betrekking tot de energieleverantie is dit onterecht omdat verweerder daar niet duidelijk om heeft gevraagd. [A] is voorts niet gelijk te stellen met eiseres, omdat eiseres voor eigen rekening en risico een stookinstallatie en stookruimte realiseert ten behoeve van het leveren van energie. [A] heeft als eigenaar van het pand geen enkele zeggenschap of invloed. Ten slotte zou verweerder geen nadere gegevens in het kader van de Wet Bibob mogen opvragen omdat – gelet op de aard van de gevraagde werkzaamheden – weigering op grond van de Wet Bibob nimmer kan plaatsvinden.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Zoals eiseres ook in de gronden van beroep heeft aangegeven is de kern van de buitenbehandelingstelling het niet overleggen van het Bibob-formulier door [A] . De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 13 februari 2019 [1] overwogen dat een pandeigenaar (in dit geval [A] ) bij uitstek feitelijke zeggenschap heeft over en daadwerkelijke invloed op de verbouwing van zijn pand. De rechtbank is voorts van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [A] in enige mate feitelijke zeggenschap en daadwerkelijke invloed heeft, nu de stookruimte gebruikt zal worden voor het pand waarvan [A] niet alleen de eigenaar is, maar ook de verhuurder van de in het pand gevestigde kamers. Daarnaast – zo blijkt ook uit de aanvraag – moet de indeling van de kamers in het pand worden gewijzigd ten behoeve van het bouwplan. Het is dus niet zo dat [A] enkel formeel eigenaar is, zoals aan de orde was de Afdelingsuitspraak van 3 juli 2019 [2] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder [A] in dit geval gelijk mogen stellen met eiseres, als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid van de Wabo.
4.2
Voor zover eiseres betoogt dat het Bibob-formulier ten onrechte is opgevraagd omdat al bij voorbaat kan worden uitgesloten dat sprake is van ‘ernstig gevaar’ als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres daarmee vooruitloopt op de feiten. Zoals verweerder heeft toegelicht, wordt juist het vragenformulier gebruikt om te beoordelen of een onderzoek door het landelijke Bibob-bureau nodig is. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd dat aan [A] in een groot aantal handhavingszaken dwangsombesluiten en bestuurlijke boetes zijn opgelegd met betrekking tot illegale bouw, achterstallig onderhoud en illegale kamerverhuur. Dit heeft eiseres niet bestreden. Nu verweerder volgens artikel 2.4 van de ‘Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2018 gemeente Utrecht’ in beginsel een Bibob-onderzoek start indien op grond van (onder meer) eigen ambtelijke informatie vragen ontstaan over de betrokkene, dan wel degene die op grond van artikel 2.20 van de Wabo met hem gelijkgesteld kan worden, is de rechtbank gelet op het vorenstaande van oordeel dat verweerder bij [A] een Bibob-formulier heeft mogen opvragen in het kader van de aanvraag van eiseres. Gelet daarop treft ook het betoog van eiseres dat de beslistermijn niet rechtsgeldig is opgeschort en er daarom een vergunning van rechtswege is ontstaan geen doel.
4.3
[A] heeft het door verweerder gevraagde Bibob-formulier niet overgelegd, ook niet nadat verweerder daar bij brief van 1 april 2020 nogmaals om heeft verzocht. Reeds hierom heeft verweerder de aanvraag van eiseres buiten behandeling mogen stellen op grond van artikel 4:5, eerste lid van de Awb. Wat eiseres verder nog heeft aangevoerd behoeft – gelet op het vorenstaande – geen bespreking.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.