ECLI:NL:RBMNE:2021:178

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20 /3468
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onvoldoende bewijs van financiële situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand aanvroeg, en het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst (RDWI). Eiseres ontving vanaf 2014 bijstand, maar na samenwoning met haar vriend [A] werd de bijstand per 19 oktober 2019 ingetrokken. Eiseres diende op 3 maart 2020 een nieuwe aanvraag in voor bijstand, die op 12 mei 2020 door verweerder werd afgewezen. Verweerder stelde dat de financiële situatie van eiseres niet duidelijk was, waardoor niet kon worden vastgesteld of zij recht had op bijstand.

Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk aannemelijk had gemaakt dat zij geld had geleend van [A] en haar schoonzus, en dat deze leningen bedoeld waren voor haar levensonderhoud. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij in de periode voor de aanvraag daadwerkelijk schulden had gemaakt en dat de leningen voor levensonderhoud waren bedoeld. De rechtbank benadrukte dat het aan de aanvrager is om duidelijk te maken hoe hij in zijn levensonderhoud voorziet en dat dit ook geldt voor de periode voorafgaand aan de aanvraag.

De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiseres niet met controleerbaar bewijs had aangetoond van wie, hoeveel en wanneer zij geld had geleend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3468
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. K. Jevtovic),
en
Het dagelijks bestuur van de RDWI, Regionale Sociale Dienst, verweerder
(gemachtigde: M. Arendsen).

Inleiding en verloop van de procedure

1. Vanaf 2014 tot 19 oktober 2019 ontving eiseres bijstand naar de norm van een alleenstaande. Omdat zij met haar vriend [A] ( [A] ) is gaan samenwonen heeft verweerder vanaf 19 oktober 2019 de bijstand ingetrokken. Eiseres en [A] hebben bijstand aangevraagd voor hen samen maar die aanvraag is om meerdere redenen afgewezen op 21 januari 2020.
1.1.
Nadat [A] terug is gegaan naar zijn oude woonplaats per 28 februari 2020, heeft eiseres op 3 maart 2020 bijstand gevraagd voor haar alleen.
1.2.
Deze aanvraag heeft verweerder op 12 mei 2020 (primair besluit) afgewezen. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 20 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de financiële situatie van eiseres voorafgaand aan de aanvraag niet duidelijk is geworden. Daardoor is niet vast te stellen of zij de bijstand nodig heeft.
1.4.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en samengevat – aangevoerd dat zij wel aannemelijk heeft gemaakt van wie, wanneer, op welke wijze en tot welk bedrag zij geld heeft geleend. Eiseres heeft geld geleend van [A] en van haar schoonzus en maakte op het moment dat zij een bepaald bedrag (in contanten) van hen leende de afspraak dat zij dit bedrag terug zou betalen. Een overeenkomst kan volgens eiseres ook mondeling worden gesloten en later op papier worden gezet. Verweerder moet rekening houden met het evenredigheidsbeginsel en kan niet enkel stellen dat er geen bankoverschrijvingen hebben plaatsgevonden. Het is niet aan eiseres te wijten dat zij het geld contant heeft geleend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep behandeld via een Skypeverbinding op 7 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. S. Seker, als waarnemer voor haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.6.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Overwegingen

2. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3. De rechtbank beoordeelt in deze zaak de periode vanaf de datum waarop eiseres zich bij verweerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum waarop verweerder hierover een besluit heeft genomen. Het gaat dus om de periode van 3 maart 2020 tot en met 12 mei 2020.
4. Deze zaak gaat om een aanvraag om bijstand. Bij zo’n aanvraag moet de aanvrager aannemelijk maken dat hij de uitkering nodig heeft. De aanvrager dient daarbij duidelijk te maken waarvan hij heeft geleefd en hoe zijn financiële situatie is, als dat nodig is ook over de periode voor de aanvraag.
5. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, heeft iemand in principe geen recht op bijstand als hij geld leent om in zijn levensonderhoud te voorzien. Dit kan anders zijn als iemand in een periode dat hij geen bijstandsuitkering of ander inkomen heeft, geld moet lenen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Betrokkene moet dan wel aannemelijk maken van wie, wanneer en hoeveel geld hij heeft geleend. Verder moet betrokkene op het moment dat hij het geld leent, en dus niet daarna, de afspraak maken dat het een lening is en dat het geld dus terugbetaald moet worden. Ook moet aannemelijk zijn dat de lening voor levensonderhoud bedoeld is. Een bankoverschrijving waarop staat: “lening voor levensonderhoud” waarbij duidelijk is van wie het geld afkomstig is, is in principe voldoende bewijs. [1]
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door eiseres verstrekte gegevens onvoldoende mocht vinden om inzicht te krijgen in haar financiële situatie. Met name is onduidelijk gebleven hoe eiseres in de periode voordat zij de aanvraag deed, in haar levensonderhoud heeft voorzien. Eiseres heeft verklaard dat zij geld heeft geleend van haar schoonzus en [A] . De belangrijkste lening is die van haar schoonzus van iedere maand € 600,- in contanten. Eiseres heeft een ongedateerde met de handgeschreven verklaring van haar schoonzus ingeleverd waarin staat dat zij eiseres bijstaat door haar maandelijks € 600,- te lenen. Verder heeft verweerder nog een verklaring van de schoonzus ontvangen van 22 juni 2020 waarin staat dat eiseres per 1 januari 2021 zal beginnen met terugbetalen en een “overeenkomst van geldlening” van 16 juli 2020 tussen eiseres en haar schoonzus. Ook heeft eiseres een verklaring van [A] overgelegd van 22 juni 2020 waarin hij schrijft dat eiseres in januari 2021 zal starten met terugbetalen van een bedrag van € 50,- per maand.
7. Met deze gegevens heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode voor de aanvraag geld heeft geleend waardoor zij schulden heeft gemaakt om in haar levensonderhoud te voorzien. Eiseres heeft de herkomst van de stortingen op haar rekening van contant geld niet aannemelijk gemaakt en nergens blijkt uit dat de op de rekening van eiseres gestorte bedragen van haar schoonzus afkomstig zijn. Uit de “overeenkomst van geldlening” moet worden afgeleid dat eiseres tot augustus 2020 in totaal € 4.800,- (€ 600,- keer 8 maanden) zou hebben geleend van haar schoonzus en in de verklaring staat dat eiseres de contante gelden op eigen rekening zal storten om de vaste lasten te kunnen betalen. Eiseres heeft zelf eveneens verklaard dat zij de bedragen die zij contant van haar schoonzus ontving vervolgens op haar bankrekening stortte. De stortingen die zijn terug te zien op de bankafschriften van eiseres betreffen echter allerlei verschillende bedragen en komen dus niet overeen met de gestelde maandelijkse lening die door eiseres op haar rekening zou worden gestort, van € 600,-. Maar ook als de rechtbank ervan uitgaat dat de gestorte bedragen van de schoonzus van eiseres afkomstig zijn, is niet aannemelijk dat het om leningen ten behoeve van het levensonderhoud gaat, waarvoor een terugbetalingsverplichting is overeengekomen ten tijde van het sluiten van de lening. De verklaringen die eiseres heeft ingeleverd ook met betrekking tot de terugbetaling zijn van 22 juni 2020 en van 16 juli 2020 en dus achteraf opgesteld. Nergens blijkt uit dat destijds al was afgesproken dat moest worden terugbetaald. Verder blijkt nergens uit dat het geld bestemd was voor de kosten van levensonderhoud. Dit geldt ook voor de leningen van [A] . Van de gestelde leningen van [A] is bovendien onduidelijk om welke bedragen het gaat. Dit blijkt ook niet uit de verklaring van [A] van 22 juni 2020, welke verklaring bovendien eveneens achteraf is opgesteld. Gelet op deze feiten en omstandigheden is niet voldaan aan de vereisten zoals die blijken uit wet en jurisprudentie.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich reeds hierom op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet met controleerbaar en verifieerbaar bewijs heeft aangetoond van wie, hoeveel en wanneer zij de gesteld geleende bedragen heeft ontvangen.
9. Omdat de financiële situatie van eiseres voorafgaand aan de aanvraag onvoldoende duidelijk is geworden, heeft verweerder de aanvraag mogen afwijzen omdat niet kan worden vastgesteld of eiseres de bijstand nodig heeft.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie onder 4.4.1 van de uitspraak van de CRvB van 12 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1085.