Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als speeltuinmedewerker gedurende 38 uur per week. Op 18 augustus 2009 heeft hij zich ziekgemeld. Na een wachttijd van 104 weken ontvangt eiser sinds 16 november 2011 een WIA-uitkering. Zijn mate van arbeidsongeschiktheid is voor het laatst per 20 november 2017 vastgesteld op 62,24%.. Vanwege de melding van eiser van 25 januari 2019 dat zijn gezondheidssituatie is veranderd per 31 december 2018, heeft er een herbeoordeling plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser met ingang van 31 december 2018 voor 55,43% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Hoe een uitkeringsgerechtigde zelf zijn klachten ervaart, is in beginsel geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
4. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat er geen informatie is opgevraagd bij zijn behandelaars.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn oordeel over de belastbaarheid van eiser heeft gebaseerd op een onzorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en heeft eiser tijdens de hoorzitting gesproken. Op grond van vaste jurisprudentie kan een verzekeringsarts op zijn eigen oordeel varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. De verzekeringsarts moet wel de behandelend sector raadplegen als een behandeling in gang gezet zal worden of reeds plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen. Daar is in dit geval geen sprake van. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser en heeft deze informatie samen met de reeds beschikbare informatie van de behandelend neuroloog meegewogen in haar beoordeling. Ook was het medicijngebruik bekend en was eiser op 31 december 2018 verder niet in behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarom niet nog meer informatie op te vragen over de gezondheidstoestand van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert aan dat hij sinds 31 december 2018 meer beperkingen heeft door de ziekte van Lyme. Eiser is chronisch ziek en heeft veel pijn bij dagelijkse handelingen zoals het veters strikken, autorijden, zand scheppen, vegen, tillen en fietsen. Eiser kan vanwege zijn mentale toestand met niemand samenwerken, gebruikt zware medicijnen en heeft slaapproblemen. Ook heeft hij last van zijn handen en heeft hij weinig energie. Er had een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ (GBM) moeten worden aangenomen. Als er geen GBM wordt aangenomen, hadden er beperkingen aangenomen moeten worden ten aanzien van aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en werktijden. Ter zitting heeft eiser de rechtbank verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
7. In het rapport van 4 februari 2020 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen sprake is van een situatie van GBM. Uit de informatie van de neuroloog van 31 december 2018 blijkt namelijk dat er eiser bij het onderzoek werd omschreven als een heldere adequate man. Verder overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de hoofdpijn vanwege de ziekte van Lyme is hersteld. Aan de armen en benen is er geen sprake van atrofie en geen krachtsverlies. Ook is er geen sprake van opwekbare reflexen aan de armen en benen. Bij het medisch onderzoek op 24 juni 2019 door de primaire verzekeringsarts bleek ook dat er geen sprake was van atrofie van de armspieren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep levert de informatie van de huisarts geen nieuwe feiten of omstandigheden op. De klachten van de linkerarm komen niet overeen met het dermatoom. Er is verder sprake van een zeer kleine hernia en de trigeminusneuralgie was reeds bekend. Er is ook sprake van een goede spierconditie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dan ook dat er per 31 december 2018 geen sprake is van toegenomen beperkingen. Volgens verweerder is er echter wel degelijk wat aan de hand met eiser. Daarom heeft verweerder verschillende beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, het sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
8. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. Eiser voldoet niet aan de criteria uit het Schattingsbesluit voor GBM. Eiser is namelijk niet ADL-afhankelijk of bedlegerig, is niet langdurig opgenomen in een WLZ-erkende instelling en er is evenmin sprake van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle drie de niveaus (zelfverzorging, functioneren in samenlevingsverband en sociale contacten buiten het gezin) op basis van een ernstige psychische stoornis. Daarnaast is er geen sprake van een situatie waarin eiser naar verwachting zijn mogelijkheden op korte termijn zal verliezen. Ook blijkt uit het aard van het ziektebeeld niet dat er sprake is van wisselende mogelijkheden.
9. De onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts op 24 juni 2019 komen verder overeen met die van de neuroloog op 31 december 2018 en de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat eiser daar alleen tegen aan heeft gevoerd hoe hij zelf zijn klachten ervaart en dat hij geen medische informatie heeft overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Aan de manier waarop eiser zelf zijn klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling echter geen doorslaggevende betekenis toekomen. Het is mogelijk dat eiser zijn klachten ernstiger ervaart dan voorheen, maar bij de rechtbank werken geen artsen. De rechtbank kan daarom niet op basis van alleen de ervaringen van eiser oordelen dat de artsen van verweerder het verkeerd hebben gedaan. Daarvoor is informatie van andere artsen nodig. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet gebleken dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Nu er geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling ziet de rechtbank geen reden om een deskundige te benoemen. Dat er geen sprake zou zijn van ‘equality of arms’ is niet gesteld. Dit is de rechtbank ook niet gebleken.
Arbeidskundige beoordeling
11. Ter zitting heeft eiser de beroepsgronden dat de functies op 30 mei 2018 geduid zijn en dus verouderd zijn en dat de functies niet ouder mogen zijn dan 24 maanden ingetrokken. Deze beroepsgronden worden dan ook niet meer besproken.
12. Eiser voert aan dat een nieuw arbeidskundig onderzoek in bezwaar achterwege gelaten had moeten worden.
13. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft vastgesteld dat er geen sprake was van GBM, was een arbeidsdeskundig onderzoek noodzakelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser voert verder aan dat de te nemen maatregelen van de werkgevers van de geduide functies dusdanig zijn, dat eiser arbeidsongeschikt geacht moet worden. Alle geduide functies kunnen, zonder het treffen van maatregelen en voorzieningen en zonder dat er veel rekening gehouden wordt met de beperkingen van eiser, nooit uitgeoefend worden.
15. In het rapport van 3 maart 2020 concludeert de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat bij de geduide functiegeen voorzieningen nodig zijn, laat staan dat deze voorzieningen in redelijkheid niet van een werkgever verlangd kunnen worden. De rechtbank kan dit goed volgen en neemt daarbij in overweging dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zich heeft gebaseerd op de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser verder geen andere beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Nu de medische gronden niet slagen en de rechtbank de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 3 maart 2020 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
17. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de WIA-uitkering van eiser met ingang van 1 december 2019 terecht gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 55,43%.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.