ECLI:NL:RBMNE:2021:1874

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
21/585
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bedrijfskrediet op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) wegens niet voldoen aan zelfstandigenbegrip

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een zelfstandige ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had een aanvraag ingediend voor een bedrijfskrediet op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). De aanvraag werd afgewezen omdat de kosten waarvoor het krediet werd aangevraagd, niet Covid-19 gerelateerd waren. Eiser beschikte over een fulltime baan en een netto inkomen van circa € 3.600,- per maand, wat volgens de rechtbank betekende dat hij niet afhankelijk was van zijn onderneming voor zijn levensonderhoud. Eiser stelde dat hij wel degelijk recht had op het krediet, omdat hij als zelfstandige arbeid verrichtte en door de coronamaatregelen in financiële problemen was gekomen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldeed aan de definitie van zelfstandige zoals die in de Tozo is vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat eiser niet tot de doelgroep van de Tozo behoort, omdat hij niet afhankelijk is van zijn onderneming voor zijn inkomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/585
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E. Siemeling).

Procesverloop

In het besluit van 24 september 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een bedrijfskrediet op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) afgewezen omdat de aanvraag zag op onderhoudskosten voor de auto van eiser. Deze kosten zijn niet Covid-19 gerelateerd, zodat eiser daarvoor geen bedrijfskrediet kan ontvangen.
Bij besluit van 20 november 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 14 oktober 2020 om een bedrijfskrediet op grond van de Tozo 3 afgewezen. Eiser beschikt over voldoende inkomen, daarmee behoort hij niet tot de doelgroep van de Tozo 3 regeling.
Tegen deze primaire besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 26 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Wel heeft verweerder de juridische grondslag van de besluiten gewijzigd. Eiser voldoet niet aan de definitie die in de Tozo aan een zelfstandige wordt gegeven, zodat hij om die reden geen aanspraak kan maken op een bedrijfskrediet op grond van de Tozo.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft een fulltime baan in loondienst bij QBuzz. Met de inkomsten uit deze baan en de inkomsten van zijn partner uit een WIA-uitkering beschikken eiser en zijn partner over een netto maandelijks inkomen van circa € 3.600,-. Naast zijn baan in loondienst heeft eiser een eigen bedrijf genaamd “ [bedrijf] ”. Aan eiser is op 22 juni 2020 een krediet van € 4.000,- verstrekt op grond van de Tozo 1.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser en zijn partner maandelijks een netto inkomen hebben van € 3.600,- zodat niet gezegd kan worden dat eiser is aangewezen op zijn werk als zelfstandige om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Om die reden kan hij niet worden aangemerkt als zelfstandige in de zin van de Tozo. Dat houdt ook in dat eiser niet behoort tot de doelgroep van de Tozo.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat hij per week minstens 23,5 uur als zelfstandige arbeid verrichtte en dat hij door de sluiting van de horeca als gevolg van Covid-19, geen omzet meer had terwijl de vaste lasten van zijn bedrijf wel doorgaan. Hij erkent dat hij vanwege zijn inkomen geen recht heeft op de Tozo voor levensonderhoud, maar hij heeft wel recht op een krediet op grond van de Tozo. Het krediet dat hij heeft aangevraagd op grond van Tozo 1 is ook toegekend en volgens de website krijgiktozo.nl heeft hij recht op een krediet. Door Covid-19 komt hij met zijn eigen bedrijf in de problemen, dat is waar het Tozo krediet voor is bedoeld.
4. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de Tozo, voor zover van belang, wordt onder zelfstandige in deze regeling verstaan de rechthebbende, bedoeld in artikel 11 van de Participatiewet die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en
die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf(…) en die
5. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
6. ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep; en
7. alleen of samen met degene met wie hij alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico’s daarvan draagt.
5. In de nota van toelichting op de Tozo wordt het bijstandskarakter van de regeling onderstreept. Verder staat in de toelichting dat voor de definitie van zelfstandige is aangesloten bij dat begrip in het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Uit jurisprudentie over het zelfstandigenbegrip onder de Bbz volgt dat degene die uit andere bron volledig kan voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en daarvoor dus niet is aangewezen op (het inkomen uit) arbeid in het eigen bedrijf of beroep, niet als zelfstandige in de zin van het Bbz wordt aangemerkt. [1]
6. Eiser heeft inkomsten die (veel) hoger zijn dan de bijstandsnorm uit zijn baan in loondienst, dit betekent dat hij voor de voorziening in zijn levensonderhoud niet is aangewezen op inkomsten uit zijn eigen bedrijf. Daarom voldoet hij niet aan de definitie van zelfstandige die in de Tozo wordt gehanteerd. Hij valt dus niet onder de kring van rechthebbenden van de Tozo.
7. Dat hij wordt aangemerkt als zelfstandige volgens de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst betekent niet dat hij om die reden op grond van de Tozo tot de kring van rechthebbenden behoort. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij voldoet aan de criteria die onder a, b en c worden opgesomd bij het zelfstandigenbegrip, maar daarmee gaat hij voorbij aan de voorwaarde die in de aanhef van de definitie wordt gesteld. Eiser is wel zelfstandig ondernemer, maar hij is voor de voorziening in zijn bestaan niet afhankelijk van zijn inkomsten uit zijn eigen bedrijf. Om die reden valt hij niet onder het zelfstandigen begrip van de Tozo.
8. Dat eerder wel een Tozo uitkering is toegekend op grond van een eerdere aanvraag maakt niet uit voor de beoordeling van deze zaak. De rechtbank beoordeelt in deze zaak alleen deze aanvraag die tot dit bestreden besluit heeft geleid.
9. Voor zover eiser met de verwijzing naar de website krijgiktozo.nl een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, kan dat niet slagen. Uit de website volgt niet dat eiser recht heeft op een krediet, maar dat hij
mogelijkrecht heeft op een krediet op grond van de Tozo en dat hij zich tot de gemeente kan wenden om daarvoor een aanvraag in te dienen. Dat heeft eiser gedaan en verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen zoals blijkt uit het voorgaande.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken op 6 april 2021 door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd dit
proces-verbaal te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie voor het zelfstandigenbegrip in de Bbz ook de uitspraak van de CRvB van 11 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6011