ECLI:NL:RBMNE:2021:1876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/1784
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, een voormalig productiemedewerker, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag door het Uwv. Eiser had zich ziekgemeld na zijn dienstverband en ontving een Ziektewetuitkering, die na 104 weken eindigde. Vervolgens vroeg hij een WIA-uitkering aan, maar het Uwv concludeerde dat hij voor 0% arbeidsongeschikt was, omdat hij in staat was om meer te verdienen dan zijn maatmaninkomen. Eiser maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na herbeoordeling door verzekeringsartsen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 februari 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waren en dat de beperkingen van eiser correct waren vastgesteld. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de rechtbank vond dat de verzekeringsarts de klachten en aandoeningen van eiser adequaat had beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser voor 0% arbeidsongeschikt was, en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid niet alleen afhangt van de medische toestand, maar ook van de mogelijkheden om arbeid te verrichten. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem waren. De rechtbank wees erop dat de WIA-beoordeling zich richt op wat iemand ondanks zijn beperkingen nog kan verdienen, en dat de afwijzing van de WIA-aanvraag terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1784

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.G. Colombijn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder.

Inleiding

1.1
Eiser werkte als productiemedewerker bij [bedrijf] . voor gemiddeld 37,36 uur per week. Zijn dienstverband is op 11 juli 2017 beëindigd. Hierna heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 4 september 2017 heeft eiser zich vanuit de WW ziekgemeld. Verweerder heeft eiser vervolgens een Ziektewetuitkering toegekend. Deze uitkering is na het verstrijken van de wachttijd van 104 weken, per 2 september 2019, beëindigd. Aansluitend heeft eiser een uitkering aangevraagd op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Om hiervoor in aanmerking te komen moet vast komen staan dat eiser per die datum voor 35% of meer, arbeidsongeschikt is.
1.2
Een verzekeringsarts van verweerder heeft onderzoek gedaan en beperkingen voor eiser vastgesteld in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige van verweerder heeft het maatmaninkomen van eiser vastgesteld (het inkomen dat eiser had voordat hij ziek werd) en drie functies geselecteerd die eiser volgens hem, ondanks zijn beperkingen, nog kan doen. Door het uurloon in de middelste functie te vergelijken met het maatmanloon heeft de arbeidsdeskundige berekend dat eiser voor 0% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Eiser kan met die functie namelijk méér verdienen dan wat hij verdiende voordat hij ziek werd. Omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage minder is dan 35% heeft verweerder eisers WIA-aanvraag afgewezen.
1.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt. In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft twee extra beperkingen voor eiser aangenomen en de FML daarom op 28 februari 2020 gewijzigd vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de functies desondanks geschikt zijn voor eiser, zodat het arbeidsongeschiktheidspercentage van 0% niet wijzigt. In het besluit van 31 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de afwijzing van eisers WIAaanvraag daarom in stand gelaten.
1.4
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak zou bij de rechtbank worden behandeld op de zitting van 19 oktober 2019, maar dat is niet doorgegaan omdat verweerder hiervoor niet correct bleek te zijn uitgenodigd. De rechtbank heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren. Bij brief van 8 december 2020 heeft eiser schriftelijk gereageerd en diverse medische stukken meegestuurd. Verweerder heeft gereageerd met aanvullende rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 december 2020 en van zijn arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 december 2020. Eiser heeft de rechtbank daarna laten weten dat hij graag op een zitting wil worden gehoord.
1.5
De zaak is daarom op 25 februari 2021 alsnog bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk (A.J. Bentaieb), en vergezeld door zijn dochter [A] . Verweerder is met voorafgaand bericht, niet verschenen. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Het geschil

2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit, omdat hij vindt dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid onjuist is vastgesteld. Verweerder blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op 0%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiser op 2 september 2019 (de datum per einde wachttijd).

Beoordeling van het geschil

Beoordelingskader
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de genoemde drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich zelf voelt zónder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Voldoet de medische beoordeling aan de voorwaarden?
4. De rechtbank vindt van wel. Eiser is op 17 juli 2019 door de eerste verzekeringsarts psychisch en lichamelijk onderzocht. Dit was dicht bij 2 september 2019, de datum waar het in deze zaak om gaat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser ook gezien en heeft het dossier bestudeerd. In reactie op het beroep en de aanvullende medische stukken, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gerapporteerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij in haar rapporten eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe haar beoordeling tot stand is gekomen. De rechtbank ziet dat alle klachten en aandoeningen van eiser zijn onderkend, en dat de medische informatie van eisers behandelaars kenbaar bij de beoordeling is betrokken. De medische beoordeling voldoet daarmee aan de voorwaarden. Dat betekent dat verweerder zich bij het bestreden besluit mocht baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Is de medische beoordeling juist?
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij is verdergaand beperkt voor lopen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML heeft opgenomen. Uit de informatie van de orthopedisch chirurg volgt dat eiser slechts een loopduur heeft van minder dan 30 minuten. Volgens de psychosomatisch fysiotherapeut is eiser bovendien verdergaand beperkt voor tillen of dragen, en had er een beperking op zitten en een urenbeperking voor overdag voor eiser in de FML moeten worden opgenomen. Eiser kampt met chronische pijnklachten die passen bij ‘somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten’ (SOLK). Op de zitting heeft eiser hierover toegelicht dat hij dag en nacht pijn heeft (alsof er een zware last op zijn rug drukt) en dat hij daardoor ’s nachts nauwelijks kan slapen. De pijn straalt door en veroorzaakt hoofdpijn en duizeligheid. Eiser is hierdoor ook beperkt voor tastzin, buigen, torderen, hoofdbewegingen maken, en verdergaand beperkt voor duwen of trekken, knielen of hurken, staan (tijdens werk) en boven schouderhoogte actief zijn. De medische objectivering van eisers SOLK moet worden gelezen in de episodenlijst van de huisarts in combinatie met de informatie van eisers psychosomatische fysiotherapeut en van zijn behandelaars bij IPsy.
6.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Waarom dat zo is, legt zij hierna uit. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat er per 2 september 2019 bij eiser sprake is van hielspoor bij platvoeten, lichte degeneratieve afwijkingen in de nek, en diverse pijnklachten bij een somatische symptoomstoornis (SOLK). Ook kampt eiser met een milde recidiverende depressie en is hij gediagnosticeerd met PDDNOS, een stoornis in het autistisch spectrum. De rechtbank ziet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich bij haar beoordeling van eisers belastbaarheid onder meer heeft gebaseerd op de medische informatie van eisers huisarts, orthopedisch chirurg, psychosomatisch fysiotherapeut en van de behandelaars van eiser bij IPsy.
6.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiser volgens de FML, in staat om zo nodig gedurende een beperkt deel van de werkdag – ongeveer een uur – te kunnen lopen, waarvan ongeveer 15 minuten achter elkaar. Dat eiser maximaal 30 minuten achter elkaar zou kunnen lopen, is dus al ruim in de FML verdisconteerd: eiser wordt hiertoe zelfs maar 15 minuten toe in staat geacht. Dat eiser ook maximaal 30 minuten verdeeld over de werkdag zou kunnen lopen, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. In de brief van de orthopedisch chirurg van 16 juli 2019 staat weliswaar dat eiser een loopduur van 30 minuten heeft, maar dat is opgenomen onder ‘anamnese’. Dat betekent dat eiser zelf die loopduur heeft vermeld. De anamnese maakt geen deel uit van de overwegingen en conclusies van de orthopedisch chirurg. Eisers verwijzing naar deze brief doet de rechtbank dan ook niet twijfelen aan de beperking voor lopen tijdens werk in de FML.
6.3
De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiser volgens de FML, verder in staat om ongeveer 10 kg. te tillen of dragen. Er is geen beperking aangenomen voor zitten. De lichte degeneratieve afwijkingen in eisers nek zijn daar volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep namelijk onvoldoende voor. Bovendien zorgt zitten er volgens haar juist voor dat de pijnlijke voeten van eiser worden ontlast tijdens werk. Dat betekent dat eiser in staat wordt geacht om ongeveer twee uur achter elkaar te kunnen zitten (normaalwaarde). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser verder beperkt geacht voor ’s nachts werken, zodat eiser een regelmatig dag- en nachtritme kan houden. Zij heeft geen aanleiding gezien voor een urenbeperking overdag, omdat er bij eiser geen sprake is van een aandoening waarvan bekend is dat die met energieverlies gepaard gaat, zoals een ernstige hart- of longaandoening of een zeer ernstige depressie. Dat betekent dat zij eiser, mits rekening wordt gehouden met de overige beperkingen in het werk, in staat acht om gemiddeld tenminste acht uur per dag en 40 uur per week te kunnen werken.
6.4
De rechtbank ziet dat de psychosomatisch fysiotherapeut in haar brief van 22 mei 2020 vermeldt dat het volgens haar niet mogelijk is voor eiser om te tillen, te zitten, acht uur per dag te werken en een uur verdeeld over de werkdag te lopen. In de email van 3 december 2020 schrijft zij dat eiser volgens haar pas kan gaan opbouwen in werk, nadat hij zijn behandeling bij IPsy en een daaropvolgend revalidatietraject voor chronische pijn bij het OCA, heeft afgerond. Het schrijven van de fysiotherapeut doet de rechtbank echter niet twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het is niet aan een fysiotherapeut om specifieke beperkingen voor het verrichten van werk vast te stellen. Dat er in de FML andere of minder verregaande beperkingen zijn gekoppeld aan de klachten van eiser dan hij of zijn behandelaars voorstaan, maakt nog niet dat de medische beoordeling onjuist is of ‘haaks’ staat op de medische informatie. Het is juist de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten (klachten die steun vinden in de medische bevindingen van een arts of medisch behandelaar), arbeidsbeperkingen vast te stellen.
6.5
Daarbij betrekt de rechtbank dat de normaalwaarden in de FML een niveau van functioneren vertegenwoordigen waar gezonde personen in de leeftijd van 16 tot 65 jaar
minimaaltoe in staat zijn. De normaalwaarde voor onder meer zitten vertegenwoordigt dus al een vrij laag niveau. Voor een urenbeperking overdag geldt verder dat daar alleen aanleiding toe bestaat als met het stellen van beperkingen voor andere onderdelen in de FML onvoldoende aan de medisch geobjectiveerde klachten van eiser tegemoet kan worden gekomen. Uit de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep begrijpt de rechtbank dat de vermoeidheid van eiser is gerelateerd aan zijn pijnklachten, maar ook dat zijn rustbehoefte overdag en daarmee een urenbeperking op zichzelf niet medisch kan worden geobjectiveerd.
6.6
De rechtbank volgt eiser tot slot ook niet in het betoog dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn SOLK. In de FML zijn vanwege eisers pijnklachten diverse beperkingen in de FML opgenomen in onder meer dynamisch handelen en statische houdingen. Eigen aan SOLK is dat niet geheel duidelijk is aan welke ziekte of aan welk gebrek de (pijn)klachten zijn toe te schrijven. Zoals gezegd geldt binnen de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling echter in principe dat er pas sprake is van arbeidsongeschiktheid als de verzekerde op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, niet of slechts beperkt kan werken. Alleen klachten die medisch kunnen worden onderbouwd (die steun vinden in de medische bevindingen van een arts of medisch behandelaar), worden vertaald naar arbeidsbeperkingen in een FML. Slechts in bijzondere gevallen kan arbeidsongeschiktheid worden aangenomen zónder die medische onderbouwing. Daarbij geldt dan wel de minimumeis dat (meerdere) onafhankelijke, medisch deskundigen of artsen vrijwel eenduidig, consistent en naar behoren medisch gemotiveerd en verantwoord, beoordelen dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek desondanks arbeidsongeschikt is. [1] De rechtbank is niet gebleken dat in geval van eiser aan deze minimumeis is voldaan. In de medische informatie komt weliswaar naar voren dat eiser een somatische symptoomstoornis heeft en voor uiteenlopende klachten naar de huisarts gaat, maar daarin wordt niet door (meerdere) medisch deskundigen eenduidig en consistent beoordeeld dat eiser meer en verdergaand beperkt is vanwege zijn SOLK dan de beperkingen die daarvoor al in de FML zijn opgenomen. Het betoog van eiser slaagt niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
7. Eiser voert aan dat de arbeidskundige beoordeling onjuist is. De functies die voor eiser zijn geselecteerd zijn niet geschikt vanwege de werktijden. Ook wordt daarin de belastbaarheid van eiser in zitten en tillen of dragen overschreden. Verder geldt dat eiser met het openbaar vervoer naar zijn werk zal moeten reizen. Nadat eiser ’s ochtends naar de bus is gelopen, kan hij niet in staat worden geacht om ook nog verdeeld over de werkdag te lopen. Dat levert een te grote belasting voor hem op.
8. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser zoals opgenomen in de FML van 28 februari 2020, juist zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, rekening houdend met deze FML, de volgende drie functies voor eiser geselecteerd:
 Productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-272943);
 Productiemedewerker industrie (samenstellen producten) (SBC111180);
 Monteur printplaten (SBC267051).
Eiser is in de FML niet beperkt geacht voor zitten, zodat de rechtbank eiser niet kan volgen in het betoog dat hij de functies om die reden niet kan doen. De functies geven verder geen signalering op werktijden en op de beperking van eiser in de FML voor tillen of dragen. Eiser heeft niet onderbouwd waarom hij de functies desondanks niet kan doen. Het vervoersprobleem waar eiser tot slot op wijst (van en naar de bus lopen) maakt geen deel uit van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling voor de WIA. De WIAbeoordeling ziet alleen op de beperkingen voor werk, en gaat dus niet over waar eiser daaromheen wel of niet toe in staat is. Vervoersvoorzieningen voor woon werkverkeer vallen onder de Participatiewet en kunnen worden aangevraagd bij de gemeente. Dit betoog van eiser slaagt evenmin.

Conclusie

9.1
Uit het arbeidskundig onderzoek in bezwaar blijkt dat eiser per 2 september 2019 met de middelste functie méér kan verdienen dan zijn maatmaninkomen. Dat betekent dat verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op 0%. Dit is minder dan 35%. Verweerder heeft de afwijzing van de WIAaanvraag van eiser in het bestreden besluit dan ook terecht in stand gelaten.
9.2
Daarbij wil de rechtbank opmerken dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet WIA uiteindelijk niet gaat over
hoe ziekeen verzekerde is, maar over wat die verzekerde ondanks zijn arbeidsbeperkingen nog kan verdienen van het inkomen dat hij had voordat hij ziek werd, het maatmaninkomen. Hoe lager dat maatmaninkomen is, hoe sneller de verzekerde in staat is om (een groot deel van) dat inkomen te verdienen met een van de geselecteerde functies. Hoewel eiser in deze zaak dus voor 0% arbeidsongeschikt wordt beschouwd, betekent dat niet dat eiser niet ziek zou zijn. Integendeel, want de rechtbank ziet dat er veel en forse beperkingen voor eiser zijn aangenomen. Verweerder onderkent dus dat er wel degelijk wat met eiser aan de hand is. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van 0% betekent enkel dat eiser, ondanks zijn beperkingen, nog in staat is om net zoveel te verdienen als voordat hij uitviel.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 3 mei 2021 gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:286.