ECLI:NL:RBMNE:2021:1921

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/3311
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering studiefinanciering wegens te hoge bijverdiensten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een terugvordering van studiefinanciering van € 882,99, die was ingesteld omdat hij in 2015 teveel had bijverdiend. Het primaire besluit, dat op 31 oktober 2019 was genomen, stelde dat eiser over 2015 € 6.492,89 teveel had bijverdiend, terwijl hij recht had op een maximum van € 13.856,11. Eiser had op 25 mei 2020 bezwaar gemaakt, maar de verweerder stelde dat dit bezwaar te laat was ingediend. Tijdens de zitting op 1 april 2021 werd duidelijk dat eiser niet tijdig op de hoogte was van het primaire besluit, omdat hij geen band meer had met de Dienst Uitvoering Onderwijs en daardoor niet verplicht was om zijn online berichten te controleren. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat eiser had moeten inzien dat hij tijdig bezwaar had moeten maken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. Eiser kreeg het griffierecht vergoed, maar er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3311

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: D. Cuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser in 2015 teveel heeft bijverdiend en als gevolg daarvan heeft verweerder een bedrag van
€ 882,99 aan studiefinanciering van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 6 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021 via een Skype-beeldverbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft vanaf 1 oktober 2014 geen recht meer op een prestatiebeurs en heeft op
17 september 2014 aan verweerder doorgegeven dat hij een nullening wenst. Eiser ontving vanaf 1 januari 2015 tot 1 oktober 2015 studiefinanciering in de vorm van een nullening en een studentenreisproduct. Bij het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiser over het jaar 2015 € 13.856,11 mocht bijverdienen. Eiser heeft over 2015 € 6.492,89 teveel bijverdiend. Eiser moet daarom € 882,99, het ontvangen bedrag aan reisvoorziening, terugbetalen aan verweerder.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser op
25 mei 2020 bezwaar heeft ingesteld tegen het primaire besluit en dat dit te laat is. Verweerder heeft deze termijnoverschrijding echter verschoonbaar geacht, omdat eiser op het moment van de vordering geen band meer had met Dienst Uitvoering Onderwijs (Duo), waardoor eiser niet meer verplicht was om Mijn Duo te raadplegen. Verweerder heeft vervolgens het bezwaar ongegrond verklaard. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Standpunt eiser
3. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij af en toe nog inlogt in de online omgeving van Mijn Duo om te kijken of er berichten zijn en dat hij op deze manier bekend raakte met het primaire besluit. Hij weet niet meer wanneer dit was, maar hij denkt dat het begin 2020 is geweest. Hij heeft, na de betreffende gegevens in zijn telefoon er op nageslagen te hebben, kunnen achterhalen dat hij op 26 februari 2020 telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van Duo, omdat hij het niet eens was met het besluit. Zoals hij in zijn bezwaarschrift heeft aangegeven, heeft eiser na overleg met een medewerker van Duo contact opgenomen met de organisatie achter de OV-chipkaart om zijn reishistorie op te vragen, zodat hij zijn bezwaar goed kon onderbouwen. Eiser betwist namelijk dat hij in 2015 gebruik heeft gemaakt van zijn reisproduct. Nadat bleek dat de reishistorie maar tot achttien maanden terug kon worden opgevraagd, heeft eiser op 25 mei 2020 bezwaar ingesteld.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank dient ambtshalve te toetsen of verweerder de regels over de ontvankelijkheid van het bezwaar juist heeft toegepast. De omstandigheid dat verweerder inhoudelijk op het bezwaarschrift van eiser heeft gereageerd kan hier niet aan afdoen.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] is het moment
van plaatsing van het bericht op Mijn Duo het moment van bekendmaking van een besluit in de zin van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit vaste rechtspraak van de CRvB [2] volgt ook dat indien ervoor wordt gekozen om ‘Berichten Studiefinanciering’ digitaal te laten verzenden, de gebruiker zelf verantwoordelijk is om zich tijdig in kennis te stellen van berichten die online beschikbaar zijn.
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het primaire besluit op 31 oktober 2019 in Mijn Duo is geplaatst en dat eiser aan verweerder toestemming heeft gegeven om berichten van verweerder digitaal te ontvangen. Eveneens staat vast dat eiser af en toe inlogde in de online omgeving van Mijn Duo om te kijken of er nog berichten voor hem waren, ook toen hij geen recht meer had op een nullening en reisproduct vanaf 1 oktober 2015.
7. Niet in geschil is dat eiser op 25 mei 2020 bezwaar heeft ingesteld bij verweerder en dat dit te laat is. De bezwaartermijn is immers aangevangen op 31 oktober 2019 en geëindigd op 12 december 2019. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Voor zover eiser het primaire besluit van 31 oktober 2019 niet tijdig op Mijn Duo heeft gelezen, moet dit naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening en risico blijven. Ook overigens ziet de rechtbank in hetgeen door eiser is aangevoerd geen reden om een verschoonbare termijnoverschrijding aan te nemen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, indien moet worden aangenomen dat eiser pas begin 2020, dan wel uiterlijk op 26 februari 2020 (datum telefonisch contact met Duo) bekend is geraakt met het primaire besluit, zoals eiser ter zitting heeft betoogd, het op de weg van eiser had gelegen om zo spoedig mogelijk bezwaar in te stellen nadat hij bekend is geraakt met het beluit. Nu vaststaat dat eiser pas op 25 mei 2020 bezwaar heeft ingesteld is aan dit vereiste niet voldaan, zodat de te late indiening van het bezwaarschrift niet verschoonbaar is.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar tegen het besluit van
31 oktober 2019 ten onrechte ontvankelijk heeft geacht en vervolgens eveneens ten onrechte is overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. De rechtbank zal het beroep om die reden gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
9. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de
Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar tegen het primaire besluit alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. Deze uitspraak treedt in de plaats van het bestreden besluit.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat
verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 augustus 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1216)
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4668)